groter is dan zij bij Rozenburg kan worden indien de N.K.F. de leiding heeft. Wat niet is, kan echter nog komen en de financieringsvorm op Rozenburg speelt daarbij een rol. Bovendien zijn de staatsmijnen in het Rozenburgproject betrokken, al heeft t.a.v. de cokesleveranties de staatsmijndirectie intussen wel misverstand veroorzaakt, dat inmiddels opgehelderd werd.
Er is nu een economisch onderzoek gepubliceerd in Econ.-Statistische Berichten van het Rotterdamse Economisch Instituut. Dat onderzoek concludeert op
economische overwegingen dat vergroting van de Nederlandse staalproduktiecapaciteit verantwoord te achten is. De onderzoekers gaan dan na, waarom vestiging in Rotterdam juist zou zijn en geven het antwoord, dat er alles voor te zeggen is op Rozenburg een staalfabriek neer te zetten. Niet, of onvoldoende in het
gunstigste geval, gingen zij na, hoe het nu zat met de uitbreiding van de
bestaande capaciteit. Het leek wel of zij iets tegen Hoogovens hadden. Dat zal wel niet, het is eenvoudig een menselijke tekortkoming in een vrij snel verwerkt onderzoek, maar als het zo was, zouden ze niet alleen staan, want er schijnen in Nederland toch wel de nodige staalverwerkende industrieën te zijn, die een ‘concurrent’ van Hoogovens wel prettig vinden.
Bij aardolie kan men zeggen: olie is olie. D.w.z. dat er allerlei soorten van aardolie zijn, maar dat elke moderne raffinaderij met elke soort olie kan werken en toch steeds op dezelfde benzine, stookolie en derivaten uitkomt. Bij kolen is dat al anders. Vetkolen hebben heel andere technologische eigenschappen dan antraciet. Het zelfde geldt voor staal. Bij staal kan men niet zeggen: ze hebben in Nederland per jaar nu 3 mln ton nodig en ze maken maar 1,5 mln ton, want er zijn vele soorten staal met uiteenlopende eigenschappen en aanwendingsmogelijkheden. De staalproduktie begon in feite bij Bessemer met het z.g. Thomasstaal. Het later ontdekte SM (Siemens-Martin)-staal was in het algemeen van hogere kwaliteit, maar behoefde om tot stand te komen schroot. Door het stijgen van het staalverbruik in de wereld en ook daarbij per hoofd van de bevolking is men gaan spreken van een structureel schroottekort. D.w.z. dat er minder staalprodukten ‘verschrot’ kunnen worden dan de behoefte aan schroot groot is. Ik geloof daaraan niet meer. In de eerste plaats neemt de schrootproduktie bij de grotere omloopsnelheid van de investeringsgoederen toe en wel sneller dan de staalproduktie relatief toeneemt. In de tweede plaats raakt het schroot op de achtergrond.
Er heeft zich namelijk de laatste tien jaren een hele revolutie voltrokken op staalgebied. Wie daarover op lekenniveau iets wil lezen zou ik willen verwijzen naar een uitstekend schoolboekje (U.T.S.-niveau van J.B. Wolters in Groningen, geheten ‘Materialenkennis, deel I, werktuigbouw’ door W.E.H. Evers; f 5,50). Het is niet zo, dat men uit dit boekje technoloog kan worden en h.t.s.-ers en hogeren zullen er wel om glimlachen, dat ik het noem, daar het geschreven is voor jongens, die net van de ambachtsschool komen, maar het informeert ook een leek en daar gaat het nu om, als er geholpen moet worden tot een verantwoorde algemene meningsvorming te komen.
De hier bedoelde evolutie op staalgebied betreft een procédé, dat is uitgevonden door de Vereinigte Oesterreichische Eisen- und Stahlwerke in hun bedrijven te Linz en Donawitz. Vandaar de naam ‘L.D.-Verfahren’. In het Nederlands spreekt men van zuurstofstaal. Er komt veel elektriciteit aan te pas. De Hoogovens, die altijd alles anders noemen dan de restvan de bevolking spreken van Oxystaal. Dit Oostenrijkse proces is verder uitgewerkt en verbeterd door de ARBED (Aciéries réunies de Burbach, Eich et Dudelange in Luxemburg) en door het beroemde Belgische Centre des Recherches métallurgiques te Luik. De beginletters van ARBED (A) en Centre (C) werd aan L.D. toegevoegd en zo spreekt men nu over L.D./A.C.-staal. Dit heeft men tegenwoordig in twee kwaliteiten, die in feite tot de Martinstaal- en Thomasstaalprocessen zijn terug te voeren.
De wetenschappelijke en technische wereld is onverdeeld van mening, dat het L.D.-staal de toekomst heeft. In kwaliteit staat het bovenaan. In kosten tamelijk onderaan en in hanteerbaarheid ligt het bijzonder gunstig door de mindere afhankelijkheid van schroot. Het aantal staalfabrieken in de wereld, dat