zuiverheid zouden we een Conservatieve Partij moeten hebben. Valse schaamte verhindert de totstandkoming ervan. Jammer, want het conservatisme is een eerlijke zaak. Het kán het zijn, als het zich niet vermomt, zoals bij ons.
Antipathieker en sluipender dan het conservatisme is het liberalisme-van-de-topfunctionaris. Bent U ook topfunctionaris? Nee? Maar wilt U het worden? Steun dan het liberalisme. Het komt immers op voor de ontplooiing van de persoonlijkheid; het is tegen de neerdrukkende werking van de nivellering. Anderen mogen de massificatie voorstaan (dat is: de bromfiets van de arbeider), maar het liberalisme is het geloof van de voorhoede.
Zo wordt onder de vlag der Hogere Waarden voedsel gegeven aan het vooroordeel der Betere Mensen. Het is de oude standenstaat in een nieuwe vorm. De vorm lijkt acceptabeler, omdat de klassen minder star zijn en de sociale mobiliteit groter is; maar vergis U niet. In de praktijk kan de meritocratie tot veel scherper en zenuwachtiger tegenstellingen leiden dan de oude kasteindeling, die juist door haar statische karakter nog wel iets gemoedelijks, en via de vererving van culturele verworvenheden, iets rationeels had. Als het liberalisme deze kant op gaat streeft het naar een maatschappij, waarin de strijd om het inkomen tot een rat-race degenereert en ieder beloningsverschil wordt beleefd als een aanwijzing van eigen verworvenheden of tekortkomingen. Daar kan, uit oogpunt van gelijkheid en broederschap, niets goeds van komen. Reeds nu valt waar te nemen met hoeveel sociale rancune een dergelijke filosofie geladen kan zijn. Ook en juist bij degenen, die qua inkomen het hoogst op de ladder staan. Het liberalisme bij de beoefenaren der vrije beroepen is maar al te vaak met deze filosofie geinfecteerd.
Naast het conservatisme en het meritocratisme is er een derde bedreiging: het z.g. neo-liberalisme. De theorie ervan klinkt schoon: Herstel de concurrentie. Decentraliseer de macht. Geen ingrijpen van bovenaf, maar een zelfregelend mechanisme. De vrije
maatschappij als een soepel samenspel van onafhankelijke individuen. Maar de praktische konsequenties van deze inderdaad aantrekkelijke gedachtengang zijn zeer kritiseerbaar. De versnippering van bestaande machtsposities vergt een formidabel overheidsingrijpen, dat ver uitgaat boven de Amerikaanse anti-trustwetgeving of het Europese kartelbeleid. Dit ingrijpen moet niet alleen gericht zijn tegen de grote ondernemingen (waar het de economische groei belemmert) maar ook tegen de vakvereniging, die er volgens de neo-liberaal eigenlijk niet moest zijn (tenzij als gezelligheidsvereniging). De geduchte overheid, die de decentralisatie moet bewerkstelligen, is echter bij de neo-liberalen al bij voorbaat verdacht. Zij is zelfs zo verdacht, dat men haar geen keynesiaanse politiek toevertrouwt, waarin de neo-liberalen overigens ook geen vertrouwen hebben. Zij vertegenwoordigen in zoverre een volstrekt negatieve stroming, dat zij er niet in zijn geslaagd een der belangrijkste elementen van het moderne liberalisme te onderkennen: de mogelijkheid tot kringloopregulering via de begroting. Dat is tragisch, want deze budget-politiek kan inflatie en werkloosheid uitbannen en daarmee veel gedetailleerd overheidsingrijpen voorkomen. Het neo-liberalisme is een paradoxale maatschappijbeschouwing, die wél praat over vrijheid en gezond geld, maar onmogelijke en onwerkzame instrumenten aanbeveelt en daardoor het echte liberalisme grotelijks afbreuk doet.
Als mijn visie juist is, wordt het Nederlandse - maar niet alléén het Nederlandse! - liberalisme overwoekerd door conservatisme, meritocratisme en neo-‘liberalisme’. Het heeft bijna geen eigen gezicht meer. Hoe dit te verbeteren?
Vóór alles door de ‘liberalen’ te scheiden van de liberalen. Er moet een Conservatieve Partij komen, die dan desnoods ook de neo-liberalen kan omvatten. En vervolgens door het liberalisme los te maken van de rancune. Een Partij van de Rancune zou óók heel verhelderend kunnen werken - als we een eerlijk volk waren zou ze zeker een grote aanhang krijgen. Dat blijkt uit de oplagen van de bladen, die dit publiek thans bedienen.
De echte liberalen zouden na deze opluchtende uittocht drie problemen overhouden. Het eerste betreft de inrichting van een vrije maatschappij, waarin weliswaar het prijsmechanisme de voornaamste coordinator is, maar de overheid zorg draagt voor een behoorlijk budget, dat bijdraagt tot een stabiele economische groei. Dit probleem ligt principieel niet moeilijk; het hier ver-