Filmbespreking
Stranding
door R.H. Hakkert
Na alle debacles moeten we het langzamerhand zo goed gaan menen met de Nederlandse speelfilm, dat de critici voor hun fatsoen niet anders meer kunnen doen dan zich ‘opbouwend’ over de nieuwste proeven uitlaten. Dit heeft bij ‘Stranding’ geleid tot de vrijwel unanieme opmerking dat deze film ondanks vele tekortkomingen getuigt van een onmiskenbaar talent van maker Louis A. van Gasteren, en dat deze filmer op grond van dit talent in de speelfilmsector opnieuw een kans moet worden geboden. Dit is allemaal braaf en netjes uitgedrukt, maar talent alleen is niet voldoende. Een filmmaker moet ook de eisen die men aan een speelfilm moet stellen, kennen en dat heeft Louis A. van Gasteren in ‘Stranding’ niet bewezen.
Men had de film geen betere naam kunnen geven. Het bloedarme verhaaltje van een onduidelijk stelletje smokkelaars in diamant en dollars mist dramatische inhoud, omdat er geen mensen, maar acteurs in optreden. Datgene wat zich niet op het gestrande schip afspeelt doet denken aan slecht amateurtoneel. Het geluid is een blamage en de dialogen doen pijn aan de oren. Alleen de reportage van het gestrande schip is in het genre ‘documentaire met spelhandedeling’ redelijk tot goed geslaagd.
Het verhaal wordt Van Gasteren door vele critici vergeven: hij heeft het immers onmiddellijk na de stranding van de Ecuador in drie dagen in elkaar moeten zetten, wilde hij het natuurlijke decor van het schip kunnen benutten. Maar dat hoeft toch niet met zich mee te brengen dat de acteurs zich als ledepoppen gedragen, dat de Duitser helemaal en de Fransman een beetje karikaturen zijn, dat de vrouw in het verhaal geen jonge zeeman kan verleiden, ook al probeert de jongeman aannemelijk te maken dat ze het wel kan.
En dan nog even het geluid. Het is in deze film weer duidelijk merkbaar dat de dialogen in de studio zijn nagesproken. De lipsynchroniteit is storend vaak niet aanwezig, het geluid van voetstappen binnenskamers is te vergelijken met het hinderlijke, onechte gekraak in televisiespelen, dat bij televisie vaak wel, bij film beslist niet onvermijdelijk is. Of de spelers nu op een duintop lopen of in een kamer zijn, of ze zich voor of achterin een kamer bevinden, de stemmen krijgen allemaal hetzelfde volume en klinken alle even blikkerig en voorgelezen.
Het is gelukkig voor Louis A. van Gasteren en zijn medewerkers dat de critici het deze keer weer eens goed gemeend hebben met de Nederlandse speelfilm en dat zij kennelijk veel vrienden en broeders in het filmvak hebben, iets waaraan het Toon Hermans - dat is nu wel duidelijk - ontbroken heeft.