Misplaatst gevoel
door E. Damen
Ieder landgoed, kasteel, buiten of groter huis, dat te koop wordt aangeboden, vertegenwoordigt een tragedie van het niet langer kunnen betalen wat de instandhouding kost. Vaak is de achteruitgang van oude familievermogens een gevolg van de fiscale politiek der na-oorlogse jaren, soms hangt het aan de markt komen van landhuizen samen met het uitsterven van een oud geslacht, al dan niet van adel, ook wil het wel eens dat een en ander een gevolg is van het opdrogen van een inkomenstroom uit overzeese gebieden. Het gevolg is, dat de grote huizen, kastelen en de bijbehorende grond in handen komen van ofwel instellingen, ofwel de overheid, de semi-overheid, publiekrechtelijke lichamen e.d. Dezer dagen is over de toestand in Noord-Holland geprobeerd stemming te maken bij het publiek. Men heeft medegedeeld hoe talrijke oude buitenplaatsen met hun grote tuinen en parken vaak in het bezit komen van (religieuze) onderwijsinstellingen, vaak zelfs voor geestelijk onvolwaardigen. Die nonnen- of patersorganisaties zetten de huizen vol met misdeelde kinderen en slaan daarna meestal aan het uitbreiden. Dit achtten de publicisten over natuurschoon en monumentenzorg in Kennemerland en omgeving niet al te gelukkig.
Men zou kunnen opmerken, dat het vervormen van de grote huizen en parken tot inrichtingen en speelplaatsen heel wat minder erg is dan het feit van de aanwezigheid van zovele kinderen, die om een of andere reden niet in gezinsverband kunnen worden opgevoed of verder door het leven geholpen. Bij een bepaalde aanwas van de bevolking krijgt men ook enige stijging van de misdeelden. De misdeelden in geestelijk opzicht (debielen, idioten etc) nemen relatief sterker toe dan de totale bevolking toeneemt. In ons land ligt het vraagstuk nog binnen verwerkbare grenzen, maar in Engeland en West-Duitsland is het al een veel groter vraagstuk, terwijl het bijv. in Amerika nog nauwelijks een probleem is. Doordat de Amerikanen met hun meestal realistische aanpak zich hiermede nog maar weinig hebben bezig gehouden, heeft men in Europa in dit opzicht niet de hulp, die men in menig ander opzicht van de overkant van de Atlantische Oceaan ondervindt. Er wordt uit overwegend idealistische motieven door bepaalde instellingen - en uiteraard zijn de religieuze daarbij sterk vertegenwoordigd - zo goed mogelijk voor de misdeelde jeugd gezorgd. Het is echter een moeilijke taak omdat de mensen met de normale kinderen de neiging hebben zich zo min mogelijk in te laten met de problematiek van het minder gelukkige kind.
Als nu de weinige inrichtingen, die toch altijd met goede intenties werken (niemand schept een tehuis voor debielen om er rijk aan te worden) wat landgoederen volbouwen en grote huizen in beslag nemen, dan is dat iets, waarin zelfs de behouders van landschapschoon en kastelen beter zwijgend kunnen berusten. Inderdaad zou vermoedelijk dit soort instellingen liever ver van de dichtbevolkte streken zitten, maar daar zijn geen huizen en terreinen. Bovendien worden dan vaak de nog mogelijke contacten tussen de kinderen en de gezinnen van herkomst te moeilijk. Het probleem van het op een of andere manier tekortgekomen kind is een veel ernstiger probleem dan dat van de monumenten en parken.
Een kind dat om wat voor reden dan ook niet in een gezin opgroeit, krijgt een speciale verhouding tot de maatschappij en als er van die maatschappij dan niet meer gevraagd wordt dan het afstaan van een paar buitens, komt ze er gemakkelijk af. Misschien wilden de actievoerders alleen maar wat ageren tegen de uitbreidende religieuzen, maar dan ook hadden ze door een duidelijker precisering toch wel van iets meer mededogen kunnen blijk geven. Bij liefde en genegenheid kunnen soms zulke merkwaardige dingen voorop komen en de mensen pas achteraan.