Korte commentaren
Wat doen wij ermee?
Na vijftien jaren is de onderwereld van de concentratiekampen nog niet uitgewerkt. Terwijl sommige groepen zich moeite geven om aan te tonen dat wij er drie miljoen dood hebben achtergelaten en geen zes miljoen, komen er nog steeds enkelingen levend naar boven geborreld, maar uitsluitend uit de kring van beheerders en slachters. Wij zetten ze dan in de gevangenis of maken ze dood en haasten ons ze aan te duiden als onmensen, monsters in mensengedaante. Daarmee proberen wij te ontvluchten aan de werkelijkheid, dat zij de onzen zijn, medemensen en tijdgenoten. Ze dood te maken gaf in het begin misschien nog een zekere voldoening, maar die behoefte aan wraak zal bij de meesten wel zijn geweken naarmate de periode tot een afgerond en absoluut onherstelbaar verleden is gestold. Als wij ze nog doden zeggen wij dat het voor straf is, maar is het niet eerder een andere poging om te ontkomen aan walgelijke sporen van vroeger?
Wij mogen wel dankbaar zijn dat de condities die zulke uitspattingen onder ons mogelijk maken tegelijkertijd onze overlevingskansen bieden: zintuigen niet langer of fijner dan nodig is om het leven zin te geven en een denkvermogen als vluchtig, troebel gas. Dank zij deze beperkingen zijn wij erin geslaagd ons door het lot van de zes miljoen vernietigde levens niet de lust tot verder leven te laten ontnemen, de meesten door te vergeten, sommigen door er een rekensom van te maken en enkelen door ze te isoleren tot een begrip waarmee nog juist draaglijk te werken valt.
Maar een enkele maal nog wordt de status quo gescheurd door een nieuwe eruptie van daarginds, de oogetuigeverslagen naar aanleiding van het proces tegen oud S.S.-sergeant Bugdalle uit het kamp Sachsenhausen. Wanneer Bugdalle en zijn vrienden Sorge en Schubert er zin in hadden, namen zij een aantal Joden en spoten hen met brandslangen op de mond totdat de slachtoffers de lucht werd afgesneden. In andere gevallen werden slachtoffers, door voorafgaande mishandelingen bewusteloos geworden, in het waslokaal doodgespoten met een harde, koude straal op de mond, op de halsslagader en het hart. Aan het eind door de voorzitter van het hof gevraagd of de dienst in het kamp hem bevallen was, antwoordde Bugdalle: ‘Neen, de dienst was eentonig.’
Daar gaan wij dan; voorzover wij niet vloeken, sissen of maar dadelijk de radio aanzetten, zijn wij al bezig het te omvatten, te proberen er iets mee te doen. Wij moeten er toch iets mee doen, een functie geven, een zin? Een hoger wezen zou ons dan wel moeten zien als een klein insect aan de rand van een gat, tastend met al zijn tentakeltjes. Dan draait het zich om en schuifelt weg. Maar wij worden niet gezien.
A.L.S.