Indruk van een kort geding
door H.A. Gomperts
Enige kanttekeningen bij het kort geding van Propria Cures tegen Elseviers Weekblad dat maandag j.l. voor de president van de Amsterdamse rechtbank heeft gediend, moeten in dit stadium, nu deze president zijn uitspraak nog overpeinst, met een onplezierige zelfbeperking worden gemaakt. Onplezierig omdat ik als oud-redacteur en sympatisant van P.C. mij hecht aan dat blad verbonden voel, wat ten aanzien van Elseviers Weekblad allerminst het geval is.
P.C. is van anti-semitisme beschuldigd door het veelgelezen weekblad omdat het een paar anti-semitische zinnen uit een geweigerd anti-semitisch artikel in zijn correspondentierubriek had geciteerd met een niet overduidelijk, grappig bedoeld, maar niet erg grappig uitgevallen onderschrift: ‘H. Plas bent U nu de beloofde zoon van Hitler? Heiland Plas, het klinkt niet onaardig’. De president, mr. Stheeman, liet duidelijk merken dat het hem om deze woorden draaide. Als P.C. dan zo tegen het antisemitisme is, waarom dan niet krachtiger gereageerd?
Nu was het voor een aanhanger van het belaagde studentenblad nogal teleurstellend dat de behartiging van zijn belangen niet aan de allerkrachtigste handen waren toevertrouwd. Dat de jeugdige advocaat mr. Eyl niet was opgewassen tegen Elsevier's ervaren pleiter, mr. Van Dal, was nog tot daar aan toe. Ik geloof niet dat voor een onpartijdige en welwillende president als deze mr. Stheeman ongetwijfeld is, de onervarenheid, de welsprekendheid, de gewiekstheid van de advocaten een doorslaggevende betekenis hebben.
Het betreurenswaardige naar mijn gevoel was dat Eyl er niet in geslaagd is om zich in de gedachtengang van de president te verplaatsen. Deze zag zich kennelijk gesteld voor een studentenblad dat hem nooit eerder onder ogen was gekomen. Welke mentaliteit er bij P.C. heerst, hoezeer het blad bestemd is voor een klein beperkt publiek, hoeveel sous-entendus erin meespreken was hem klaarblijkelijk niet duidelijk. Dat vind ik niet in zijn nadeel omdat hij er enige malen vrijwel om smeekte te worden ingelicht.
Mr. Stheeman noemde het redactionele onderschrift bij het citaat van Plas een laffe reactie en P.C.'s advocaat verzuimde hem uit te leggen dat deze onbeholpen regels begrepen moeten worden in een klimaat van insiders, ironie en halve woorden. De vraag is tenslotte of deze reactie, die zeker onvoldoende was, de beschuldiging van antisemitisme rechtvaardigde.
Men kan heel goed met P.C. sympatiseren en toch erkennen dat er vaak domme, dwaze en ongelukkig geformuleerde zinnen in staan. Maar voor iedere insider is de intentie geen probleem, evenmin als de kwade trouw van Elsevier, dat niet ter zitting maar in het weekblad volhard had in een beschuldiging, waarvan de onhoudbaarheid van alle kanten was aangetoond. Verbluffend was intussen de mededeling van mr. Van Dal dat Elsevier's laatste betichting van P.C. niet op de zinnen van H. Plas en het daarbij geplaatste onderschrift berustte, maar op een artikel dat in mei 1958 in P.C. had gestaan. Het was een doorzichtige onwaarschijnlijkheid. Zou Elsevier ruim anderhalf jaar gewacht hebben om zijn edele strijd tegen het anti-semitisme in P.C. te beginnen? Het bedoelde artikel was tegen de staat Israel gericht en geplaatst op advies van oud-redacteur Eyl, die er in P.C. tegen gepolemiseerd heeft.
De heren moeten geducht aan het zoeken zijn geslagen voordat zij dit stuk, waarop zij nooit gereageerd hadden konden opdiepen. Ook hier werd de politiek toegepast dat de grootste leugen de beste kansen heeft.
Ik heb overigens van de gelegenheid gebruik gemaakt om een geïnteresseerde blik te slaan op het tweetal McCarthy's dat hier als hoofdredacteuren van Elsevier aanwezig was. De heer Lunshof is een gezette man met een slap gezicht die herhaaldelijk met zijn vingers in zijn vestzakje voelde. En de heer De Keizer kortte de tijd met nerveuze kauwbewegingen onder een half geloken oog. Ik verbind er geen conclusie aan, maar het leek mij toch nuttig om een signalement te verspreiden.