Hollands Weekblad. Jaargang 1
(1959-1960)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Een Amerikaan over Indonesië
| |
[pagina 4]
| |
torisch tijdschrift gepubliceerd. Fischer, die veertien jaar in Rusland woonde en goed Russisch kent, checkte de rapporten aan de Nederlandse bronnen. Het is aardig, na de vele bladzijden wild geformuleerde compilatie, deze brieffragmenten te lezen, maar over de conclusie waartoe Fischer komt en waaraan hij de naam van dit hoofdstuk ontleent, kijkt men dan wel weer even op. De periode van 1825 tot 1877 noemt hij ‘a slow-burn Indonesian revolution’, de Atjeh-oorlog incluis die niets revolutionairs had en zelfs geen opstand was, maar een oorlog tegen een onafhankelijk volk. Ook de Bali-expeditie trekt hij in de prenatale revolutiesfeer. ‘Moslem Atjeh and Hindu Bali fought so fiercely out of loyalty to native rulers who governed by divine right, who were indeed of divine birth.’ Goddelijke geboorte mag op Bali mogelijk zijn en zelfs nog op Java, waar de Islam maar dunnetjes over de Hindu-traditie schoof, maar in het streng en rechtgelovige Islamitische milieu van Atjeh kwam ook bij vorsten alleen maar een aardse vader te pas. Hier wreekt zich Fischer's voorstelling van het Javaanse syncretisme als een Indonesisch verschijnsel, die ook al te voorschijn komt in zijn overigens alleraardigst hoofdstuk ‘God's remodelled’, waarin hij op een populaire en duidelijke manier deze culturele ontwikkeling uitlegt. Het is dit Javaanse syncretisme waardoor de Javaanse denktechniek zo verschilt van de Sumatraanse, die zuiver Islamitisch is gebleven. Evenals het Christendom is ook de Islam enkele eeuwen na haar ontstaan door haar filosofen en mystici op de wortels van het Griekse denken gezet. Op Java bleef de wijze van denken beïnvloed door het Hinduïsme. Ik ben overtuigd, dat dit anders denken een van de voornaamste oorzaken is - naast vele andere - van het conflict tussen de centrale regering en de rebellenleiders. Een andere conflictoorzaak waar Fischer overheen ziet, is de kwestie van de voormalige hulptroepen. Niet alleen weet hij van het bestaan van deze troepen niets af (hoewel Vlekke de Ambonese troepen die onder de legendarische kapitein Jonker en de Makasaarse die onder Andi Palacca in Speelman's tijd aan de zijde van de Hollanders vochten, verscheidene malen noemt). Fischer maakt zelfs de opmerking dat, in tegenstelling tot de Engelsen, de Nederlanders zelf hun oorlog en opstanden moesten vechten zonder de hulp van inheemse troepen. ‘But in Indonesia martial races were hostile and the friendly races were not martial’. Het waren juist deze ‘martial races’ die de nodige moeilijkheden vóór en kort na de souvereiniteitsoverdracht zouden veroorzaken, | |
[pagina 5]
| |
moeilijkheden waarover hij bij de behandeling van de contemporaine geschiedenis - het Nederlands-Indonesische conflict - nauwelijks rept. Overigens is Fischer bij de behandeling van dit gedeelte veel beter op dreef. Niet alleen stonden hem als studiemateriaal over deze periode een veel groter aantal boeken en publicaties in het Engels ter beschikking, waaronder het voortreffelijke werk van Kahin ‘Nationalisme en revolutie in Indonesie’, maar ook kon hij informaties krijgen en indrukken opdoen van de mensen, die in de onderhandelingen hoofd- of bijrollen hadden gespeeld. Van Mook, Schermerhorn, Welter, ‘sad mister Welter’, zoals Fischer hem noemt. De man ligt hem niet, maar hij maakt een welgelijkend snapshot (solid like a single block of granite, powerfully, compactly built, neckless, with a gray-haired bullet head, a voice that rang with emotion yet remained under perfect control, and gestures that reflected strength and sadness). Van Mook en Schermerhorn komen er beter van af, Beel en generaal Spoor krijgen de slechte aantekeningen. Hier krijgt men de geschiedenis van het Nederlands-Indonesische conflict dat wij allemaal, hevig of niet geïnteresseerd, van nabij of verre, meemaakten, geschreven door een Amerikaan die in een groot aantal boeken de levende geschiedenis van zijn tijd rapporteerde.
Verreweg op zijn best is Fischer in de tweede helft van zijn boek, de reportage over zijn verblijf op Java in de eerste maanden van 1958, in de spannende periode toen de centrale regering haar troepen inzette tegen de rebellen van Padang en Menado, het interinsulaire verkeer vrijwel stil lag en de Nederlanders met tienduizenden evacueerden. ‘Land without Tension’ noemt hij het eerste hoofdstuk van dit tweede deel, waar degene, die de toenmalige toestand kent, wel even van opkijkt. Het was in die tijd dat vreemde vliegtuigen werden gesignaleerd en verdreven werden door de luchtmacht, dat de klodderaars, die zo hevig in actie geweest waren tegen de Hollanders en daarna de huizen van de rebellen met beledigingen beschilderd hadden, hun dreigementen begonnen te schrijven op de brede rijweg voor de Amerikaanse ambassade. 's Nachts tussen tien en twee uur reden de overvalwagens rond om de rebellen te arresteren of wie er De tekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos voor gehouden werden. Namen werden niet gepubliceerd maar fluisterend doorgegeven, evenals de namen van doden en gewonden, terwijl de officiële mededelingen van geen verliezen spraken en de kranten, om beurten of ook wel alle tegelijk, een verschijningsverbod werd opgelegd. Indonesie was het tegendeel van een ‘Land without Tension’, de spanningen waren ondragelijk. Leest men Fischer's verslag van zijn eerste indruk van land en volk, de beschrijvingen met vele aardige anecdotes, in een zeer plastisch Amerikaans geformuleerd, van de Indonesian way of life, dan wordt men zich bewust dat de spanningen weliswaar aanwezig waren, maar alleen plaatselijk en tot bepaalde kringen beperkt. Dit is het knappe van Fischer's werk, dat hij zich niet verwarde in de details, volop details gaf zonder zijn globale indruk daardoor te laten afleiden. Hierdoor werd dit boek een uiterst belangrijke publicatie. Men kan op verschillende details ervan critiek uitoefenen, maar het totaal beeld is juist. Tegenover de achtergrond van het tijdeloze evenwicht tekent Fischer de politieke en economische verwarringen van deze tijd en het lukt hem de uiterst gecompliceerde en ongewone verhoudingen en situaties in een patroon te leggen. Zijn kennis van de verwante omstandigheden in India, Burma en Siam moeten hem geholpen hebben in zo korte tijd de tekening te herkennen. Hij verlevendigde zijn boek met zeer vele geschreven portretten en interviews, waaronder die van Soekarno en Hatta. Hij zette ze neer, apart (Soekarno zelfs vele malen) en naast elkaar in één lijst als elkaar aanvullende rivalen in enkele, scherpe, rake lijnen. ‘Sukarno soars on the wings of his imagination. Hatta's feet are firmly implanted in the earth. Sukarno loves the palace games of politics, Hatta prefers the university lecture hall. Sukarno is the mystic magician, Hatta the hardheaded diagnostican. Sukarno is Java, Hatta is Sumatra.’ Ondanks alle respect voor Hatta ligt Soekarno hem beslist veel beter. Hij tekent hem in diverse poses, maar hij is een te goed artiest om, ondanks zijn bewondering en genegenheid, het portret te flatteren. De affectie is overigens wederzijds, al vraagt men zich wel even af of Fischer niet door heeft gehad hoe welkom zijn komst op dat moment Soekarno moest zijn. In The Story of Indonesia vult Soekarno een groot deel van de ruimte. Terecht, hij is het middelpunt waaruit de politiek bedreven wordt, de meest vereerde en de meest gehate man van Indonesia. Alleen dit laatste heeft Louis niet helemaal doorgehad. |
|