ming inderdaad. Maar zeker niet principieel ondenkbaar. Alle christelijke theologen zijn het er wel over eens, dat de datum van Jezus' geboorte onbekend is, en dat haar viering op 25 december berust op een oude identificatie van Jezus met de Sol Invictus. Als ik een christen en een hervormer was, zou ik stellig beginnen met voor te stellen, de viering van de vleeswording des Woords te verplaatsen naar een gastronomisch wat minder besmette datum.
Het is namelijk voor mij nog zeer de vraag of de ongelovige die ‘kerstgans eet, liedjes meeneuriet, kaarsen aansteekt en pakjes uitpakt’ daarmede inderdaad ‘helpt andermans geloofsfeest in ere te houden’, dan wel die anderman helpt de zin van het feest te vergeten. Op zijn minst ligt hier een probleem, dat ook christenen zelf wel onderkennen. En wat mij betreft: het feit dat de gelovigen de schillen van hun kerstmandarijntjes wel eens wat hinderlijk in het heiligdom laten slingeren, acht ik nog geen vrijbrief om als dank voor 't aangenaam verpozen in het voorhof der heidenen hetzelfde te doen. Juist een zekere eerbied doet mij de winterse feestvreugde op 25 en 26 december iets minder goed smaken dan op de vijfde of de laatste dag van die maand.
Aan iemand die zo ernstige bezwaren tegen het Christendom heeft als de schrijver van genoemd hoofdartikel, kan men daarentegen niet beter aanraden, dan nog een extra stukje kalkoen. Slechts met het ‘liedjes meeneuriën’ moet hij oppassen, want daarmede loopt hij inderdaad kans te vervallen in het door hem gelaakte ‘profiteren van het Christendom’ (tenzij hij zich beperkt tot ‘O Tannenbaum’).
Overigens ineen ik, dat aan dit profiteren in Europa nauwelijks valt te ontkomen, en begrijp ik niet wat de schrijver er tegen heeft. De Christenen profiteren toch even hard van ons? Zij kunnen dat niet altijd toegeven, maar wij wel. ‘Collaboratie’ mag deze houding slechts heten indien vijandschap voorondersteld is, en dus zeker niet bij de werkelijk ongelovige. Niet de on-, maar de anders-gelovige pleegt zich te ergeren aan de feestelijke uitingen van het geloof. Niet de humanist, maar de calvinist neemt aanstoot aan de openbare sacramentsprocessie.
Niet de stadhouder, maar de hogepriester stoot zich aan Jezus' aanspraken. Niet de ongelovigen, doch de gelovigen hebben gezegd, dat het Christendom een ergernis is. Moeten wij het hun dan maar gelovig nazeggen?
Wassenaar
R.A.V. van Haersolte.