twee extreme bestaansvormen, al zullen elementen van beide er steeds in te herkennen zijn. De een heeft zich dieper ingegraven in de berg der maatschappelijke verplichtingen dan de ander. Het zijn ook niet noodzakelijkerwijs die verplichtingen zelf die iemand in zijn streven naar afzijdigheid belemmeren. Alles hangt af van de manier waarop men zijn sociale functies vervult: of men ‘opgaat’ in beroep, gezin, vereniging, of dat er een behoorlijke rest overblijft. Het is een kwestie van rangorde: de afzijdigheid is hoofdzaak, maar het contact met anderen is zowel onmisbaar als onvermijdelijk
Men ziet het aan Lawrence: ook de afzijdige blijft verlangen naar een gemeenschap van ‘many men’ die doen en denken als hij. Bij Lawrence is zelfs die begeerte meer dominerend dan het verlangen naar ongebondenheid en afstand. Hij is veel meer balling dan kluizenaar. Het behoort tot de kenmerken van de balling dat hij graag terug zou willen naar de gemeenschap die hem gedwongen heeft tot de vlucht in de afzijdigheid, maar dat hij niet terug kan zolang de oude omgeving niet van karakter veranderd is. Dat geeft aan zijn bestaan een tragische brandsmaak; in tegenstelling tot de kluizenaar, die in zijn afzondering eerder te gronde gaat aan de steriliserende kou dan aan hitte.
In deze loshangende dagen voelen balling en kluizenaar zich beiden in een feeststemming: de balling omdat hij met genoegen ziet hoe het beeld van de gevestigde, gehate verhoudingen even verbleekt en plaats maakt voor iets dat in de verte wat lijkt op zijn ideaal van vele vogelvrije mensen ‘die in een nieuwe wereld staan’, de kluizenaar omdat hij merkt dat de druk van functies en functionarissen die zijn vrijheid steeds in gevaar brengen verminderd is.
Het zijn de dagen van de ongewone ontmoetingen, van de gesprekslinten die zich anders ontrollen dan in de rest van het jaar, van de onverwachte geluiden op straat en in huis. Het wereldnieuws blijft ongelezen aan het krantenpapier kleven. De dagen
drenken hun bewoners in een mengsel van melancholie en vrolijkheid. Het waait boven Den Haag weer even hard en vertederend pathetisch als in ‘De boeken der kleine zielen’. Straks is het afgelopen. Dan weet ieder weer beter waar hij met de dingen, de dagen en de mensen aan toe is. Maar zover is het nog niet, en men doet wijs de stemming, waartoe deze dagen uitnodigen, niet te bederven door teveel naar voren of naar achteren te kijken.