| |
| |
| |
Korte commentaren
Kerstmis
Alan Brien, toneelcriticus van de Spectator: ‘Ik kan begrijpen waarom kinderen in deze tijd van het jaar doen alsof zij aan Sinterklaas geloven - zij beseffen dat hun ouders een excuus nodig hebben om ze te verwennen. Ik kan niet begrijpen waarom ouders in deze tijd van het jaar doen alsof zij in Christus geloven - de geboorte van de Zoon Gods lijkt mij het meest onwaarschijnlijke excuus voor zelfzucht, vraatzucht, dronkenschap, winstbejag, huichelarij, verspilling en godslastering’.
Zulke woorden ziet men in Nederland niet geschreven, ten dele omdat de mensen dadelijk gechoqueerd zijn en je veel meer op moet passen, maar bovendien omdat men er minder te lijden heeft van Kerstmis, dank zij de geniale maatregel van decentralisatie die het onderscheid geschapen heeft tussen de 5e en de 25e december. In Londen verliest het leven in de tijd voor Kerstmis de meeste van zijn gemakken, in het gedrang van de trottoirs, de warenhuizen, de etenswinkels, de kantoorboekhandels, en zelfs de woningen, waar iedere onberaden beweging de wankele uitstalling van kerstkaarten bedreigt. Onder die omstandigheden voorzien uitvallen tegen de kerstviering in een behoefte. In de bontbeslingerde, christmas-carollende, zwaarbepuddingde kersttijd zijn zij voorboden van de koude heldere lucht van januari. Angus Wilson deed ook een heel mooie, vorig jaar: een wreed feest, Kerstmis, voornamelijk gebruikt om arme eenzame mensen te doen voelen hoe aardig het bestaan moet zijn als lid van een welgestelde familie.
Het gaat er hier overigens niet om de nederlandse lezer de smaak in zijn kerstdiner te benemen, terwijl hij toch al moet leven in het vooruitzicht van oudejaarsavond. Daarom een positieve noot: een schoenmaker in Sloane Street heeft voor Kerstmis zijn etalage niet alleen versierd met hulst, maar bovendien de glazen potjes schoenpoets die het hoofdbestanddeel van de uitstalling zijn, in lange rijen ondersteboven gezet. Wie zich hem voorstelt zoals hij moet hebben zitten nadenken en zoals hij zijn potjes moet hebben omgekeerd, kan ook bij hem nog wat troost vinden voor het massale betoon van welstand en passende gevoelens.
J.J.P.
| |
Pornografie
Ik verneem uit de krant dat de heer Han B. Aalberse, in de wereld J. van Keulen, gearresteerd is omdat het derde deel van een door hem vervaardigd standaardwerk over jeugderotiek aanstotelijk voor de eerbaarheid zou zijn. Intussen is hij weer vrijgelaten, maar zijn boek is in beslag genomen. ‘l'Homme moyen sexuel’, vertegenwoordigd door de commissie van pornografiebestrijding van het departement van justitie, bestaande uit mr. J. van der Meulen, vice-president van de Hoge Raad, D.L. Daalder, prof. Van der Horst, mevr. Moubis-Bolsius uit Maastricht, Prof. Pompe, prof. Van Regteren Altena, prof. Smit en de heer Deij, heeft hiertoe geadviseerd. Is vice-president een engelse term en maakt mr. Van der Meulen deel uit van het vice-squad? Of adviseert hier een lid van ons hoogste rechtscollege tot strafvervolging? Dat zou dan weer een nieuw voorbeeld voor de opheffing van de scheiding der machten zijn.
Ik ken de heer Aalberse, noch zijn boeken, en weet evenmin wat met pornografie bedoeld kan zijn. De strijd om de definitie van pornografie doet me altijd denken aan ‘un combat de nègres dans un tunnel à cause d'un chat noir qui n'est pas là’. Het lot van ‘Bob en Daphne’, die aanhakertjes aan het succes van Lolita, interesseert me niet in het minst. Ongetwijfeld zal het werk wel ‘lujurioso, lascivo, salaz, indecente, sucio e irritante’ zijn, om eens een mexicaanse omschrijving te gebruiken. Literair zal dit voorlichtingswerk wel een paar kwaliteiten missen. Maar het gaat tenslotte altijd om de literair wel geslaagde werken waarin - noodzakelijk - de sprong van de sensibiliteit naar de sensualiteit gemaakt wordt. Alle omschrijvingen van de obsceniteit, of nu de nadruk gelegd wordt op de - irrelevante en onnaspeurbare - motieven van de auteur, ‘unacceptability to a public library’, de onaanvaardbare ethiek, de kwalijke effecten van het schriftuur, zijn in ieder geval aliterair en meestal zelfs vijandig aan de literatuur. Het recht heeft zich pas met verschijnselen te bemoeien, wanneer zij ongewenst gedrag
De tekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos
| |
| |
teweegbrengen. Wil men dit laatste vermijden, dan heeft op het gebied van de pornografie het recht een averechtse feedback te hulp geroepen: het verbod van een boek geeft het een versterkte uitwerking: de dimensie van het taboe wordt eraan toegevoegd. Dit nog helemaal afgezien van de vraag of het recht wel zoveel te maken heeft met de ethiek als wel wordt staande gehouden. Het O.M. zal er verstandig aan doen om art. 240 Sr. een zachte dood te laten sterven.
d'O.
| |
Mislukking op Nieuw-Guinea
Het rapport van de commissie Witsen Elias over de schending van het briefgeheim op Nieuw-Guinea heeft één ding zeer duidelijk gemaakt: dat men uitermate kritisch dient te zijn ten opzichte van de officiële inlichtingen, die uit dat gebied naar ons land komen. Het is immers gebleken dat de vroegere gouverneur, dr. Van Baal, indertijd aan minister Helders ‘op zijn minst onvolledige voorlichting’ heeft gegeven over de briefschennis.
Uit deze houding van de vroegere gouverneur (en ook natuurlijk uit het geknoei van die reeks andere hoge ambtenaren) kan men de conclusie trekken dat er op Nieuw-Guinea een mentaliteit heerst, die men zonder schroom weerzinwekkend kan noemen. Er leeft daarginds kennelijk nog een restant zeer ouderwets kolonialisme, dat alle schone woorden over onze verantwoordelijkheid tegenover de Papoea's en over onze grootse taak tot een aanfluiting maakt.
De fervente voorstanders van de Nieuw-Guineapolitiek van onze regering kunnen uit dit onaantastbare onderzoek misschien eens de lering trekken dat niet allen, die in dienst van deze politiek staan, voortreffelijke vaderlanders genoemd kunnen worden en dat niet alle critici defaitisten zijn. Een vernieuwing van het gebrekkige bestuursapparaat en een bezetting van de belangrijke posten met deskundige, moderne mensen, die critische democratische denkbeelden hebben, zouden voor de papoea's meer nut hebben dan onfrisse intrige en schending van de persoonlijke vrijheid.
Wil men zich daadwerkelijk op de vrije toekomst van Nieuw-Guinea voorbereiden, dan zal men moeten beginnen met het bestuur over dit gebied uit de politieke sfeer te halen. Duidelijker gezegd, uit de anti-revolutionaire sfeer, die te behoudend is om een gezonde vrijheid in een overzees gebied te doen gedijen. Aan het politieke compromis, dat tot deze mislukking heeft geleid, dient men spoedig een eind te maken.
A.F.L.
| |
De man van Bennekom
In de Meulenhoff-pockets verscheen een Nederlandse vertaling of bewerking - dat wordt niet helemaal duidelijk - van La vie, cette aventure, een vraaggesprek tussen Paul Bodin en Jean Rostand. Een voorbeeldige keuze voor een populaire serie, want ook zij die frans lezen, kunnen de prijs van het oorspronkelijke werk een bezwaar vinden.
Bodin heeft zijn vragen durven stellen met de ongegeneerdheid van een leek, terwijl het toch duidelijk wordt dat hij deskundig genoeg is om niet die vragen over te slaan die voor Rostand zelf in de eerste plaats van belang zijn. Rostand beantwoordt ze met dezelfde ongegeneerdheid. Hij is niet bang om in de tocht te staan, want overal komen persoonlijke meningen en theorieën tevoorschijn, maar hij vergeet niet om tegelijkertijd de leek, voor wie dit werk bestemd is - en die niet vertrouwd is met chromosomen en nooit had gehoord van ectogenese of de foetalisatieleer - de nodige informatie te geven, op een heldere manier, en zonder die leek ook maar ergens te beschouwen als een debiel.
Wat jammer daarom dat zo'n voortreffelijk pocket-boekje in Nederland niet kon worden uitgegeven zonder de bemoeienis van een betweter. Dat men de tekst van het gesprek tussen Bodin en Rostand met verklarende noten heeft willen verduidelijken hier en daar, is begrijpelijk, als die noten in de oorspronkelijke uitgave ontbraken. Maar dit had nooit mogen gebeuren op de manier van dr. C. van Rijsinge. In de eerste plaats meent deze heer Van Rijsinge dat het schrijven van twee pagina's inleiding en dertig aantekeningen hem het recht geven op de omslag in één adem te worden genoemd met Jean Rostand. Daar heet het boekje: Rostand/Van Rijsinge, Het avontuur van het leven, en op de titelpagina: Jean Rostand, Dr. C. van Rijsinge, gevolgd door de titel - men voelt wel dat het vooropstellen van de naam van Rostand een hoffelijkheid tegenover de buitenlander is, die ‘Jean’ voor Rostand weegt uiteraard niet op tegen de ‘Dr. C.’ voor Van Rijsinge. Onnodig te zeggen dat Paul Bodin in zulk illuster gezelschap in het geheel niet kan worden genoemd.
Bij dit bedrog blijft het niet. Ik heb mij ook, meer dan eens, bedrogen gevoeld door de aantekeningen van Van Rijsinge. Zij zijn onvolledig - als het noodzakelijk is om de lezer te vertellen wat chromosomen zijn, dan lijkt het bijvoorbeeld niet overbodig om hem ook het verschil tussen een neurose
| |
| |
en een psychose uit te leggen. Zij doen hier en daar niet ter zake. Het is niet de taak van Van Rijsinge om privé-meningen van Rostand, die in de tekst zonder moeite als zodanig herkenbaar zijn, in aantekeningen te bestrijden. Eén voorbeeld. Als Rostand ergens zegt dat de vrouw tenslotte zal moeten kiezen tussen de rol van mededingster van de man of verleidster, dan is het duidelijk dat hier het mannetje Rostand spreekt, en op een manier die niet verschilt van die waarop honderden andere mannetjes vandaag over dit onderwerp praten. Men kan het hiermee eens zijn of Rostand's opvatting weinig genuanceerd vinden, maar men kan, als annoteur, hier niet de lezer zijn lectuur laten onderbreken, bij de aantekeningen naar ‘dertig’ laten zoeken, om hem dit voor te zetten: ‘Ik hoop, dat Jean Rostand het me zal willen vergeven, als ik hierbij aanteken, dat ik meen dat deze uitspraak wat al te... nu, laten we zeggen: àl te frans is!’ De heer Van Rijsinge moet het mij op zijn beurt vergeven dat ik in de verleiding kwam om deze aantekening, nu, verdikkie, om niet iets anders te zeggen... ja, maar ik sta hier tenslotte en dan kan men immers niet anders, zoals men weet, nu dan echt wat al te, zal ik? - echt wat te vinden voor iemand die in zijn inleiding bekent dat hij woont in... nou ja, zegt het niet verder, Bennekom.
H.v.G.L.
|
|