In Le Planétarium zinspeelt de schrijfster zelf - de passages waar zij dit doet behoren tot de meest hallucinante van het hele boek - op een mogelijke (traditionele) roman, waarin b.v. de oude vrouw die het zo begeerde appartement bezit zou worden vermoord. Maar de gedachte daaraan, nauwelijks verwekt, drijft af als iets waartoe personages als hier optreden niet in staat zouden zijn. Er is in Le Planétarium niets dan een hopeloze poging van naar leven en bewustzijn strevende wezens - het wankele lichtje dat herhaaldelijk ter sprake komt -: dan wordt alles opgezogen in het niet-bestaan, of juister in de deerniswekkende schijn van bestaan die de wereld van Nathalie Sarraute karakteriseert. Intussen blijft de roman-die-niet-doorgaat toch een roman, het personage dat niet uitgroeit een personage, het verhaal dat afdrijft een verhaal, zoals de hele zinloze agitatie een vorm van leven blijft, zij het dan met al het negatieve, dat Nathalie Sarraute aan deze dingen verbindt. Lijkt Le Planétarium naar de beschrijving ervan niet boeiend te zijn, in werkelijkheid is het een passionante roman. Met verbazing moet de lezer telkens weer bekennen, dat datgene waarin hij opgaat juist die zinloze agitatie is, waaraan hij dus medeplichtig wordt. Medeplichtig, maar veilig toch in zoverre als hij er zich rekenschap van geeft, dat ondanks alles het bewustzijn van zinloosheid niet zover gaat, dat de behoefte om romans te schrijven daardoor in de kiem wordt gesmoord - romans als deze, waarin alles zinrijk is georganiseerd! Want Le Planétarium is geschreven en opgebouwd met een technisch meesterschap dat het verhevenste idealisme zou doen blozen.
De werkwijze van Nathalie Sarraute is
ongetwijfeld niet helemaal nieuw: de ‘monologue intérieur’ die er de grondslag van vormt, is langzamerhand ingeburgerd, al is het opmerkelijk, hoeveel schrijvers te kampen hebben met de moeilijkheden die hij oplevert. Sarraute weet deze monoloog te stileren op een wijze, die de onmisbare illusie van de natuurlijkheid schept. Maar het typische van
Le Planétarium is niet, en is alleszins veel minder dan in
Portrait d'un Inconnu en
Marterau, de ‘monologue intérieur’ als zodanig, maar het subtiele heen en weer tussen deze monoloog en de dialoog. Met een bewonderenswaardig evenwicht beweegt het boek zich op die haast onvatbare overgangen tussen gedachte en woord; op die grenzen is het juist, dat voortdurend de kleine botsingen tussen mensen ontstaan, die de aandacht van het begin tot het einde gespannen houden.
Ten slotte, ook dit is essentieel in de romankunst van Sarraute: Le Planétarium is meeslepend geschreven, in een proza dat al overtuigt voor men er helemaal in doorgedrongen is. De werking van dit proza is in grote mate te danken aan een soort van ritmische, aanhoudend gespannen incantatie, waartoe de monologen en dialogen zijn verwerkt, maar niet minder, lijkt mij, aan de glanzend concrete, beeldende, genuanceerde taal - verwant, over alle verschillen heen, aan het warmste proza van Colette - waarin het uit de aard der zaak vage, naar formulering zoekende dat Sarrautes brute materie is, feilloos zijn neerslag vindt. Zij die mochten vrezen, dat ‘met al die nieuwigheden’ de kunst van het schrijven gevaar loopt, kunnen gerust zijn: in handen van auteurs als Nathalie Sarraute is die kunst volkomen veilig.