Bezoek aan Parijs
door J.J. Peereboom
Het eerste wat mij bij terugkeer in Parijs iedere keer opvalt, is het grote aantal zielige mensen. Een bedelaar zit op de grond in een gang van het métro-station Châtelet, met een pet tussen zijn gestrekte benen; zijn ogen zijn gesloten, misschien is hij blind, en zijn blik (de meeste expressie die wij uit gewoonte aan ogen toeschrijven, komt van elders op het gezicht, dus waarom geen blik van gesloten ogen) doet weten dat hij genoeg heeft van alle levensvormen, bedelen inbegrepen. Een jongen met kromme zwaaiende benen loopt over de boulevard St.-Germain, lachend tegen de voorbijgangers alsof hij zijn mismaaktheid opvoerde voor hun ontspanning. Buiten de glazen kas van een caféterras staat een oud bedelvrouwtje in vele sjaals; zij houdt haar bakje op naar een gezelschap aan de andere kant van de ruit, en dan aan een volgend en een volgend. Sommigen brullen van het lachen, Hahaha, hahaha, denkt zij dat je geld door het glas heen kan steken? Anderen weten niet hoe zij kijken moeten, zij vinden het pijnlijk.
Zulke tafrelen vertegenwoordigen dan de ware aard van Parijs. In Londen of Amsterdam komen ze minder voor, en is het moeilijker om erop te reageren, bij de gedachte dat instituten, tehuizen en verenigingen zich over iedereen ontfermen. Ik ben de eerste niet om te beweren dat de generositeit geen Franse deugd is, en zoals Camus zei, aan de Middellandse Zee wordt de wreedheid van het leven door de zon verzacht, maar niet in Parijs.
Misschien overdrijf ik mijn onderscheid een beetje, doordat ik in Parijs meer let op het leven aan de straat dan ergens waar ik thuis ben en waar ik de stad alleen opvat als het terrein tussen het ene haardvuur en het andere. Daar blijft het toch niet bij, en bovendien, hetzelfde gold voor de voorgangers die de roep verspreid hebben van een stad van vreugde en schoonheid. Hoe zijn zij aan die indruk gekomen? Ik weet mensen die nu nog, als zij langs de Seine lopen, aan grootheid, feesten en levenslust moeten denken; intussen kan ik mijn ogen niet afhouden van verkopers van warenhuizen die de hele dag moeten schreeuwen achter stalletjes aan het trottoir en van de stroeve gezichten op de achterbalkons van de autobussen, en mijn neus niet van de droge bedorven lucht. De rue Lepic op een regenmiddag blijft in mijn herinnering: een gebogen straat tegen de helling van Montmartre, en nergens iemand te zien. Millioenen mensen achter de gesloten vensters en elders in de stad, verdeeld in kleine onverzoenlijke groepen, bezield door de wens om elkaar in te maken. Dan zie ik er een, en nog een, sjokkend langs de huizen, beiden kennelijk sinds lang ingemaakt.
Om het anders te zien, zou ik mijn aandeel moeten nemen in het dagelijkse werk, en gewoon leven van wat er te krijgen is, soms wel eens beter dan ergens anders. Nu valt het allemaal slecht. Vraag: hoe moet het leven zijn om er wel aardig uit te zien van buiten? Antwoord: gebruik nog maar een de drie woorden van E.M. Forster, sensitive, considerate and plucky. Het tekort van Parijs is dat de middelste term er nooit op toegepast kan worden.
De tweelingzoons van L. zijn nu in de tijd voor hun eindexamen, en spreken energiek over de waarheid en de toekomst. Wat is de tendance fondamentale de l'homme vraagt de een en geeft er het antwoord dat hij bezig is in zijn opstel te verwerken: la tendance vers le plaisir. Ook de monnik die van alle plezier afziet ziet er voor zijn plezier van af, beweert hij, en voorzichtige tegenwerpingen bevestigen hem in zijn opvatting. Er worden aan Franse jongens van het lycée denkoefeningen opgegeven die bij ons op het gymnasium alleen de klassevertegenwoordiger in