maar voordat men zover is moet men erkennen dat bijna ieder woord uit die vraag dubbelzinnig is. Niet elke werknemer in elke branche kan immers staken; dat is onmiddellijk evident voor sommige overheidsdiensten en ziekenhuizen b.v., waar de sociale taak morele belemmeringen veroorzaakt. Ook het recht kan men betwijfelen, en wie het stelt als een recht op wanprestatie ontkent dan ook dat de arbeider het, de jure constituto, ‘heeft’. Men heeft in 1872 echter het arbeidskonflikt vrij willen laten, en deze vrijheid zal hersteld moeten worden; in dit konflikt is staking een der middelen (zoals ook de langzaam-aan-actie b.v.) die niet bedoelen de verhouding werkgever-werknemer te verbreken, maar - na wijziging - weer voort te zetten. Het is geen prettig vooruitzicht in het gezelschap te komen van landen waar dit onmogelijk is.
Tenslotte is niet iedere soort staking op zijn - juridische - plaats. Politieke stakingen in een democratie hebben met het arbeidsconflict niets van doen; en een vakbond die juist na het afsluiten van een c.a.o. een staking afkondigt probeert het mes aan twee kanten te laten snijden. Er is echter in de praktijk van onze arbeidswereld geen reden dit te veronderstellen; het is alleen hinderlijk dat de juridische vraag voor de sociaal-praktische is geschoven. Aan wie trouwens moet men het recht toekennen? Veertig procent van de werknemers is aangesloten bij een der drie vakcentrales, de anderen zijn dus van deze grote steun verstoken. En het zijn vaak juist de sociaal-zwakkeren die in een staking een uiterste middel zien om aandacht voor hun positie op te eisen. Kent men het stakingsrecht dus toe aan de bona-fide vakcentrale, dan schept men daarmede een monopolie-positie, van hoeveel waarde men die vakcentrales (terecht) ook acht. En welke zijn dan bonafide voor de juridische theorie?
Het zal zaak zijn een zeer soepele regeling op te stellen nu het nodig is geworden. Ook in het ontwerp van een Europees sociaal charter, in 1958 besproken, kent men een geclausuleerd recht op collectieve actie van werkgevers en werknemers. Op zijn minst kan men verwachten dat de civielrechtelijke sancties niet in de weg staan in een conflict, waar het uiterste middel gehanteerd wordt.
*
Voor het nieuwe kabinet en voor de oppositie een moeilijk punt, waar de emoties wel begrijpelijker zijn dan de theorie. In 1872 stemden de a.r., r.k. en conservatieven tegen, de liberalen vóór. In die tijd was dat voldoende.