gens in haar opzet ook nooit heb kunnen bewonderen.
Het Duitse gezag tijdens de bezetting dienden zij dus tot een vrij ruime grens. Het democratische Nederlandse gezag (vlak na de oorlog ook niet zo erg democratisch, maar toch paradijselijk na de ellende) vielen de angstigen toen fel aan, zelfs stiekem in de communistische Waarheid. En met zo een moed en zo een durf, dat iedere zwarthandelaar of collaborateur, die door de geldsanering was getroffen of met een tribunaal in aanraking was gekomen, zijn mannetjes had gevonden. Die mannetjes bleven de mannetjes, toen de oude maatschappij op volkomen democratische wijze ging veranderen. Het legioen van zich-miskend-voelenden groeide aan en bij de pennende mannetjes voegden zich andere pennende mannetjes met een slecht verwerkte mislukking.
In een vlot tempo ontstond een buitenparlementaire actie van milde paranoialijders, Paranoia kan zich in velerlei vormen manifesteren, de psychiaters hebben het klinisch vastgesteld en beschreven: de patiënt kan zichzelf beschouwen als iets heel bijzonders, bijvoorbeeld als een Tweede Jezus of als de Grote Uitvinder. Hij kan zich ook permanent bedreigd voelen, vervolgd achten door een geheime bende, die probeert hem telepatisch te beïnvloeden. Ook kan hij het type zijn, dat niet ophoudt te klagen over vermeend persoonlijk onrecht, hem aangedaan, en dat steeds maar kritiek heeft op openbare aangelegenheden, waarbij naar zijn mening de autoriteiten bewust corrupt optreden. Het Schandaal ontdekt hij gauw en het laat hem niet meer los, ook al legt iedereen hem haarfijn uit dat Het Schandaal van zijn leven niet bestaat. Men moet niet trachten hem te overtuigen van zijn ongelijk, want dat lukt toch niet. Ook de milde gevallen, de ‘matte Fanatiker’ met hun ‘publieke opinie’ doen dat niet. Juist daardoor blijven deze lieden, die zich miskend voelen, een gevaar voor de prozaïsche, nuchtere democratie en haar ‘vervelende’ sociale problemen. Zij zijn volgens mij even gevaarlijk als communistische ‘fellow- travellers’, die wel degelijk gebrandmerkt zijn en geboekt staan bij de B.V.D. en bij de getrouwe vaderlandse pluizers.
*
De overgrote meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich schromelijk vergist, toen zij ter wille van de ‘publieke opinie’ is gaan praten over het laatste Schandaal en ziektegeval: de zaak Meulenbelt. Hieruit blijkt toch dat zij de lawaaischopperij van de zich-belaagd-voelenden, die eindeloos te keer gaan tegen het democratische gezag, tegen socialistische ministers, tegen de belastingen, kort gezegd tegen de naar hun mening corrupte en geheimzinnige machten in de maatschappij, als iets redelijks beschouwt. Dat de Kamer het dagblad De Telegraaf en mr. Kokosky, die op een weerzinwekkende manier misbruik hebben gemaakt van het droevige lot van de twee mensen, die natuurlijk geestelijk gestoord zijn, en de paar honderdduizend gedeeltelijk argeloze en onintelligente, gedeeltelijk kwaadwillige krantenlezers beschouwt als ‘de publieke opinie’, is er een bewijs van, dat zij iets mist, dat ik zeer ouderwets zelfrespect of innerlijke beschaving zou willen noemen. Het is de angst voor het stemmenverlies natuurlijk, voor de beschuldiging van de ‘doofpot’, de angst voor de grote bek en het grote getal, maar ondanks dat alles had geen Kamerlid ook maar iets behoren te zeggen over de zaak Meulenbelt.
Die overgrote meerderheid had de inlichtingen van de regering voor kennisgeving moeten aannemen en onmiddellijk tot de orde van de dag moeten overgaan. Mr. Van Rijckevorsel, het idool van de aartsbehoudenden, de schromelijk overschatte ‘jurist’ van de K.V.P.-fractie, die nogal vaak in het zog van De Telegraaf en haar schandalen koerst, had maar een interpellatieverzoek moeten indienen om van zijn wantrouwen blijk te geven. Een debat over dat verzoek zou interessanter zijn geweest dan het debat over de interpellatie-Burger. Zeker wanneer men dan de schuldige aan deze affaire met name zou hebben genoemd en niet bij alle verontwaardiging angstvallig zou hebben vermeden De Telegraaf in de redevoeringen te attaqueren. Nu durfde alleen de communist Bakker dit te doen.