| |
| |
| |
Een westelijk industriegebied
door E. Damen
Een nieuwe welvaartsgolf overspoelt Nederland. De produktie stijgt in vrijwel alle sectoren van het bedrijfsleven. Er is geen werkloosheid en dus ook geen arbeidsreserve, zodat de vraag naar arbeidskrachten een opwaartse druk op het loonpeil veroorzaakt. Indien van loonstijgingen door de omslachtige onderhandelingsprocedure nog niet zo uitgesproken dikwijls sprake is, zo worden toch de additionele voorzieningen kostbaarder (huizen, sociale niet-wettelijk verplichte voorzieningen, gratificaties, vakanties e.d.). Het hoge niveau van bedrijvigheid en de volledige werkgelegenheid doen het verbruik langzaam stijgen en ook, in nog tamelijk bescheiden mate, de investeringen. Er is tevens een stijging van de produktiviteit, van de produktie per man, per machine, per eenheid. Hierdoor is met uitzondering van de dienstenverlenende sector het algemene prijspeil nog tamelijk constant tot dusverre. Veranderingen zullen daarin komen na de afschaffing van zekere agrarische subsidies in 1960 en na de huurverhoging van het komende voorjaar. Het is alles het vertrouwde beeld van het aanzwellen van een hoogconjunctuur, een hausse, waarvan nog onbekend is, hoe ver ze zal gaan en hoe lang ze zal duren. Misschien, volgens sommigen, zal ze niet veel verder gaan dan nu en ook niet lang duren. Dat is moeilijk te beredeneren, ook al omdat ons land in zijn economie nogal afhankelijk is van de ontwikkelingen elders ter wereld.
| |
Ruimteprobleem
Er is intussen een complicatie. Bij een gunstige conjunctuur met stijgende produktie en stijgende afzet in binnenland, soms ook in het buitenland, behoort expansie van de ondernemingen, een voor de hand liggend verschijnsel. Speciaal de industrie anticipeert in het begin van een hausse op een behoorlijke stijging van de vraag naar haar produkten en breidt de produktie uit. Begonnen wordt meestal met meer mensen aan te stellen. Als de mensen niet langer te krijgen zijn, komt het accent van de expansie op nieuwe machines. Daarvoor is vaak later uitbreiding van het produktiegebied nodig. Er wordt eerst verbouwd en dan uitgebreid: in de goede fabriek wordt wel altijd ergens getimmerd. Het kopen van machines en het bouwen vormen tezamen ‘de investeringen’. Voor investeringen moet er kapitaal zijn. Dit wordt ten dele overgehouden, tijdens de recessie (een grote liquiditeit), en ten dele gemaakt, tijdens het begin van de hausse (vlotte afzet, opruiming van voorraden). Verder valt er meestal wel te lenen en daarenboven is er de uitbreiding van het kapitaal door aandelenuitgiften. Aan alles is een grens: aan de stijging van het verbruik, aan de investeringen, vanwege de grens van de rentabiliteit en de beperkte capaciteit van de kapitaalmarkt, aan de arbeidsmarkt en bepaald ook aan de export. Een grens, die momenteel in West-Nederland zwaar telt, is de ruimtelijke grens. Er staat in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht menige fabriek of grotere werkruimte, die eenvoudig niet verder uit te breiden is, daar men anders bij de buren in huis terecht komt, of op straat. In gunstige omstandigheden ruimt men het bedrijf op en vestigt zich elders: honderd meter verder, buiten de stad, elders in de provincie, maar bij voorkeur op zoveel mogelijk vertrouwd terrein.
| |
Spreiding
Verhuizen is geen pretje, zeker niet voor een produktiebedrijf. Het splitsen van de produktie over vele bedrijven, zoals Philips dat met groot meesterschap heeft klaargespeeld, kan niet bij elk produkt. Er is over menige moeilijkheid heen te komen echter, wanneer het uitzicht maar bestaat, dat die moeilijkheden dan ooit wel opgelost worden. Dat men m.a.w. in de nieuwe omgeving voldoende ruimte voor de komende jaren heeft, voldoende arbeidskrachten, toereikend transport, redelijke aan- en afvoer, huisvesting voor werknemers, voorzieningen tot h.b.s. en gymnasium toe, met een muziekschooltje, een kleuterschool en een crèche, een openbare leeszaal, een wijkcentrum, maar ook een gasfabriek van behoorlijke capaciteit, een goede garage, een bromfietsendealer,
| |
| |
een r.k. kerk in een protestantse streek, een intelligent N.V.V.-bestuurder, een representatieve burgemeester, een bank, twee banken liefst, een ziekenhuis en een paar jongere dokters, behoorlijke winkels, vol-automatische telefoon, televisiemonteurs, etc., te veel om op te noemen. Als een compleet bedrijf besluit te verhuizen is daaraan heel wat voorafgegaan, vooral ook verwelkomingswerk in het nieuwe gebied. Dit laatste wordt veelal beschouwd als een overheidstaak. De overheid voert niet alleen een industrialisatiebeleid, zij bevordert ook de spreiding van de industrie en van de nieuwe industrialisatie. De werkgeversverbonden hebben in een recent rapport als hun standpunt te kennen gegeven, dat het goed is wanneer de overheid de industrie behulpzaam is zich elders met redelijke kans op succes te vestigen.
| |
Moeilijkheden
Het aantal bedrijven met ruimtelijke problemen in het westen des lands schijnt met de dag groter te worden. Het gaat trouwens niet alleen om de onmiddellijk nodige, grotere ruimte, er zijn vele bijkomende problemen, waarvan de meeste burgers niet eens veel weet hebben. Er is een verouderde Hinderwet, er is bij plaatselijke overheidsinstanties (Bouw- en Woningtoezicht, G.E.B., P.T.T.) veelal een zuiver ambtelijke ‘vorschriftsmässige’ visie en geen fantasie en nog minder begrip voor industriële noden, enkele goeden niet te na gesproken. Er is ook verzet bij de burgerij van menige wijk, gehele gemeente of streek. Er zijn in het openbare leven soms ook niet onredelijke bezwaren vanwege te grote overlast e.d. Het gecompliceerde probleem is op het ogenblik, dat in het westen van Nederland een overmaat aan industrie is, waarvoor de ruimte en de beschikbare arbeidskrachten, alsook enkele openbare voorzieningen (telefoon, spoorwegen) niet langer toereikend zijn, om van verstopte wegen nog maar te zwijgen. Het is dus begrijpelijk, dat de industrie in het algemeen het industrie-spreidingsbeleid welkom heet, mits het reëel en consequent beleid is. Een Kanaalstreek in het Noorden met allemaal prachtige wegen (provincie) maar met bruggen waar geen forse vrachtauto overheen kan (waterstaat) is geen voltooid spreidingsproject. De industrialisatiekernen en ontwikkelingsgebieden werken veelal wel mee om het de industrie zoveel mogelijk naar wens te maken, maar met al hun lokale autoriteit stellen zij toch vaak niet erg veel voor. In Groningen en Friesland verkondigt men momenteel de stelling, dat er in Den Haag bij de centrale overheid te veel ambtenaren zitten, die wél de weg weten in Parijs, Londen en Straatsburg, maar die nooit in Veendam waren of in Heerhugowaard of Oploo, hetgeen de fantasie der spreiding niet kan bevorderen. Er staat heel wat geld op de rijksbegroting voor 1960 voor de spreidingsbevordering, maar de besteding is nog
niet erg duidelijk. En intussen komen er in de ontwikkelingsgebieden en kernen elk jaar idem zoveel nieuwe arbeidskrachten bij, vaak - heel vaak - uitstekend geschoold op goede l.t.s.-sen Waar in het westen menig soort van vakarbeiderswerk door de nood door hulparbeiders zonder scholing van betekenis wordt verricht, verrichten in ettelijke ‘probleemgebieden’ (hopeloos woord) behoorlijk gediplomeerden hulparbeiderswerk, een ongezonde toestand uiteraard.
| |
Oudste rechten
Er zijn al de nodige studies, beschouwingen en onderzoeken aan het vraagstuk gewijd.
| |
| |
Overzichtskaart van Nederland met de ontwikkelingsgebieden; ontleend aan het rapport van de werkgeversverbonden over de industrie-spreiding
In een gunstige conjunctuur zal een bestaand industriegebied krachtens zijn aard expanderen. Hierdoor is in de jaren sinds 1945 het westen het industriegebied bij uitstek van ons land geworden en het zal dit blijven, zich steeds meer industrialiserend, met steeds stijgende vraag naar arbeidskrachten en naar ruimte.
Daarbij speelt ook de diversiteit een rol. De olie-industrie van de Botlek c.a. om slechts een enkel voorbeeld te noemen heeft behoefte aan toelevering uit de omgeving. De Delftse zware industrie kan men niet zonder meer naar de Mookerhei verplaatsen, noch de Zaanse voedingsmiddelenindustrie naar Brabant of de Leidse metaalindustrie naar Dedemsvaart. Het westen, van de Zaanstreek tot de Botlek, zal meer en meer, op weliswaar moderner leest, maar even zeker, dezelfde ontwikkeling hebben als het Ruhrgebied, als groter-Londen, als het industrieagglomeraat van Berlijn, van Milaan of de Midlands. Dat is met geen spreidingsbeleid tegen te houden of te voorkomen. Daarom is het belangrijk, dat bij een krachtige bevordering van industrie-vestiging in de z.g. probleemgebieden toch evenmin wordt verwaarloosd de voorzieningen in het westelijk industriegebied op peil te houden. Dit geldt nu al voor menige openbare dienst, zoals de P.T.T., het spoor, de ziekenhuizen, de watervoorziening en de wegenbeveiliging. Ondanks verhuizingen, splitsingen, toeleveringsmanoeuvres e.d. zal moeilijk te voorkomen zijn, dat de industrie in het westen blijft groeien. Een typisch voorbeeld is de verkeerstechnisch van jaar tot jaar meer in de knoei rakende Zaanstreek, die nu al
| |
| |
zijn arbeidskrachtenreservoir in noord-Noord-Holland dreigt kwijt te raken en desondanks expandeert. Ook met een permanente groei van Den Haag in bevolkingstal, maar ook industriëel, zal men rekening behoren te houden, ondanks de afzuiging naar Rotterdam, speciaal van eenvoudige arbeidskrachten in de industrie.
| |
Voorzieningen
Bij de geforceerde (door omstandigheden, die op zichzelf bekend genoeg zijn en buiten de Nederlandse verantwoordelijkheid lagen grotendeels) industrialisatie sinds 1945 is er maar weinig aan gedacht, dat het op den duur onmogelijk is de industrie te laten expanderen en dan tegelijk een groot agrarisch produktieareaal te behouden. Ten aanzien van de landbouw heeft men sentimenten; men is gaarne zoveel mogelijk ‘self-supporting’ met voedsel, wat in een geïntegreerde wereld au fond onzin is. Om het westelijk industriegebied heen zal ongetwijfeld'n massa agrarisch terrein moeten worden opgeofferd. Ten eerste aan de bebouwing met woningen voor de industrie-bevolking. Ten tweede aan noodzakelijke verbindingswegen. Het openbare beroepsvervoer staat in ons land nog op het peil van wat we vroeger waren: een rustig, koloniaal, handeldrijvend, overwegend agrarisch landje met een niet al te grote bevolking en niet te veel arbeiders. De arbeider is niet alleen nog lang niet toe aan het aanzien, waarop hij een zeker recht heeft gekregen, maar hij heeft bovendien nog lang niet het bij zijn werkzaamheid passende vervoer, want dat niet iedereen boven op de fabriek kan wonen, zoals in het verleden bijv. de staatsmijndirectie verlangde, dat wordt in het westelijk industriegebied een ieder wel duidelijk langzamerhand. Natuurlijk kan het niet allemaal aan de overheid worden overgelaten en zal de industrie zelf ook wat moeten doen. Indien men echter af en toe eens geconfronteerd wordt met de kosten, die sommige bedrijven al maken, verwondert men zich soms, dat er bij dergelijke kostprijsfactoren überhaupt nog export mogelijk is. Als Cincinnatti rijtjes huizen moet bouwen en Bruynzeel en Artillerie-Inrichtingen eigen treinen moeten laten lopen, als brieven van Amsterdam naar Den Haag meer dan 24 uur onderweg zijn en een telefoonaansluiting tussen Den Haag en Delft of Leiden een kwartier draaien vergt, is er voor de overheid nog wel wat te doen. Het is
trouwens merkwaardig, dat juist de bedrijven in gehele of semi-overheidssfeer de meeste personeelsmoeilijkheden hebben, ondanks sociale voorzieningen van bijzondere aard: PTT en Hoogovens en Spoorwegen zijn er voorbeelden van. Misschien zijn verschillende kanten van het industrialisatiebeleid toch niet zo magistraal geweest als het wel eens door een welgezinde publieke opinie werd voorgesteld. Of dat met een andere kleur van kabinet echter al kan veranderen, mag wel betwijfeld worden; de geest van het apparaat is niet altijd volkomen identiek met de geest van een kabinet. Dat hebben we in Nederland wel vaker bij de hand gehad.
|
|