Maar ook voor wat betreft de vraag, wat Nederland te doen staat in de huidige situatie, is De Gaulle's boek leerzame lectuur. De Gaulle is, behalve een (voor ons) gevaarlijke politieke strateeg - zie boven -, een briljant politiek tacticus. Dat blijkt wel uit de manier waarop hij de binnenlandse machtsfactoren manipuleert sinds hij weer aan de macht is. Maar wat ons interesseert is: hoe was zijn tactiek tegenover zijn bondgenoten, toen Frankrijks macht vrijwel nihil was, dus in de jaren vlak na de bevrijding?
Die tactiek was volslagen negatief. Andere troeven had hij niet. In de oorlog, toen Frankrijk nog bezet was, maakte hij al een een reusachtige nuisance van zichzelf. Tot wanhoop van zijn bondgenoten, maar dat kon hem niets schelen: dikwijls gaven ze in wanhoop toe aan de man die geen voet had om op te staan. Later, toen hij chef was van een verarmd, verdeeld en uitgehongerd land, bleef hij, ter bevordering van zijn doeleinden, gebruik maken van zijn twee troeven: zijn nuisance value en nee zeggen. Voor iemand die een andere waardenschaal heeft dan De Gaulle, lijkt de sop dikwijls de kool niet waard: moest zo veel goodwill bij de bondgenoten bedorven worden, ter wille van twijfelachtige zaken als de herwinning van Frankrijks invloed in de Levant of de annexatie van enkele vierkante kilometers Italiaans grondgebied?
Maar het is hier de vraag niet, of die doeleinden nu wel zo fraai waren. Het gaat erom, dat De Gaulle van de enige tactiek gebruik maakte die hem op dat ogenblik van Frankrijks totale berooidheid ten dienste stond. Soms waren er verhevener doelen die hij met zijn neezeggerij diende. Zo bijvoorbeeld toen hij weigerde Straatsburg te ontruimen en daardoor Eisenhower en Churchill dwong tot verandering van strategie. Of toen hij weigerde het Frans-Russische bondgenootschap te tekenen, zolang Stalin stond op Frankrijks erkenning van de Poolse satellietregering. De machtige Stalin ging door de knieën, niet de berooide De Gaulle.
Welnu, in dit opzicht moge De Gaulle Nederland ten voorbeeld strekken. In het verkeer met grote mogendheden is het conservatief
gebruik van de soevereiniteit als instrument voor het bereiken van een bepaald doel (of ter voorkoming van een ander) dikwijls de enige tactiek die de kleine mogendheid ten dienste staat. Wanneer het dreigen met economische of andere represailles niet helpt - en daarin moet de kleine mogendheid het op den duur toch altijd afleggen tegen de grote -, dan is de nationale soevereiniteit toch altijd nog een argument waarvoor de grote mogendheid even stil blijft staan. Niet spoedig zullen, in het verkeer tussen democratische mogendheden, de grote mogendheden dit met de voeten treden. Hantering van dit argument - met andere woorden: domweg nee zeggen - kan altijd een prijs uitlokken.
Wanneer dus Nederland - en terecht - bezorgd is voor de ontwikkeling die de Zes nemen, laat het dan van zijn nationale soevereiniteit gebruikmaken om die ontwikkeling zoveel mogelijk af te remmen. Als positieve initiatieven niets helpen, laat het dan domweg nee zeggen. Het heeft er het recht toe; laat het er ook de moed toe hebben.
Dat laatste echter is juist de moeilijkheid. Nee zeggen druist zozeer in tegen onze academische opvatting van buitenlands beleid als een constructief, op internationale samenwerking gericht beleid, dat het buitengewoon moeilijk is het domweg nee zeggen in de praktijk te brengen. Wat dat betreft, strekt het erfgenaamschap van Hugo de Groot en Van Vollenhoven ons meer tot nadan voordeel. Zolang wij nog Kamerleden hebben die elke Franse sabotagepoging bewonderend ‘een knap staaltje onderhandelingstactiek’ noemen, maar voor een soortgelijke Nederlandse poging de minister van buitenlandse zaken naar de keel zouden vliegen, zo lang zijn wij niet rijp voor het spel van de buitenlandse politiek.