na te maken, die toch heel wat anders zijn; maar zo'n rechtvaardiging wordt al gauw een beetje precieus, en het plezier in de omgang heeft haar niet nodig. Het wordt trouwens zelden onvermengd ondervonden. De genoegens van de omgang met woorden op zichzelf zijn spoedig uitgeput; zij moeten bijeengebracht worden in zinnen die iets betekenen, en dat vergt inspanningen van de intelligentie en de verbeelding die het plezier aan het materiaal zelf verstoren. Het enige wat met zekerheid vastgesteld kan worden, is dat er geen goede reden zou zijn om het materiaal te gebruiken als het niet was het plezier erin. Waarom zouden wij niet gewoon bij onszelf zitten denken en dromen? Als het ons om communicatie te doen is, dan staat ons in de conversatie een veel beter middel ter beschikking, dat inderdaad velen bevredigt. Het enige gebrek ervan is dat zij niet eenzelfde nauwkeurigheid in het gebruik van woorden toestaat, doordat de omgang met mensen de aandacht van de woorden afleidt.
Wie met woorden om wil gaan, moet er iets mee vertellen of beweren. Sommigen zullen dat wel eens aardig vinden om te lezen, maar de uitwerking van de inhoud van een tekst is nooit zo groot dat zij voor iemand die de zaken redelijk overweegt, de moeite van het schrijven rechtvaardigt. Dat is maar goed ook. Een beetje helder inzicht zou al voldoende zijn om een auteur die praktische gevolgen van zijn werk verwachtte, het schrijven grotendeels onmogelijk te maken, zolang niet ieder verantwoordelijkheidsgevoel hem vreemd was. Hoe kan hij ooit voorzien wat de gevolgen van zijn ideeën zouden zijn, in een realiteit die duizenden malen te ingewikkeld is voor zijn bevattingsvermogen? Wij merken dan ook op dat auteurs die het ernstig nemen met de verantwoordelijkheid van de schrijver, zich gewoonlijk beperken tot het uitdiepen van ideeën die toch al gangbaar zijn: als er narigheid komt, kan die tenminste niet aan hen geweten worden. Alleen enkele ijlhoofden combineren eigenzinnigheid met een besef van verantwoordelijkheid; met hen
zou het oppassen zijn, als wij niet wisten dat hun verwachting van het eflekt van hun woorden op een illusie berustte.
De omgang met woorden dan, die de enige redelijke motivering geeft voor degeen die de moeite neemt om ze te schrijven, is ook van maatschappelijk standpunt gezien nog niet zo'n slechte rechtvaardiging. Waar heeft de gemeenschap al dat drukwerk voor nodig? De enige soliede reden die op het eerste gezicht duidelijk wordt, is dat het produceren en verkopen ervan een zekere mate van werkgelegenheid verschaft. Vervolgens kunnen wij stellen dat het tot vermaak en verstrooiing van de lezer dient. De behoefte aan ontspanning is een erkende en onmiskenbare; maar een groot deel van het drukwerk voldoet er niet aan en wordt door niemand in zulke termen verdedigd. Daarna blijven alleen rechtvaardigingen over die in een reuk van heiligheid staan, maar waarvan de geldigheid makkelijk betwist kan worden: de cultuur moet zich ontwikkelen, de verbeelding van de mensen moet gestimuleerd worden en hun blik verruimd, de geest is het hoogste wat wij hebben en schrijven is er een manifestatie van. Wat de geest betreft, die is in onze beschaving fakultatief, met hoeveel ontzag het woord ook nog veelal mag worden uitgesproken. Wij weten niet wat wij er mee aan moeten, nu de illusie verloren is dat wij er de wereld mee zullen beheersen; het streven is op het ogenblik om de praktische omstandigheden van ons leven zozeer te veraangenamen dat de geest, vanouds het gebied om in uit te wijken uit de stof, overbodig zal worden. Wat de ontwikkeling van de cultuur en de persoonlijkheid betreft, dat zijn ideeën die wij nog in zekere mate kunnen concretiseren, maar wee wanneer het gedaan wordt: het is logisch verkeerd om een negatieve ontwikkeling aan te moedigen, dus het moet in positieve zin, en voor wij het weten zijn wij in wanhopige inspanningen gewikkeld om te bewijzen dat ideeën en kunstwerken altijd positief zijn, al zijn zij mismoedig en destructief, zelfs over ondernemingen die de bijval van de openbare mening en de sanctie van de overheid genieten.
In een volmaakt praktisch gezinde maatschappij blijft niettemin de concentratie op de omgang met woorden een onmisbaar goed. De ervaring leert dat woorden in verval raken wanneer zij niet bijgehouden worden. Hun relatie met hun betekenis moet beschermd worden tegen verslapping door het overhaaste dagelijkse gebruik. Als daar niets aan gedaan wordt, verliezen zij hun bruikbaarheid in de menselijke verhoudingen, persoonlijke of onpersoonlijke. Het is