aan de borreltafel. Alles is mysterie: mijn hand op tafel, de spin tegen de muur, de plooien van het gordijn. Het lijkt mij bruut en vulgair om bepaalde mysteriën tot de belangrijkste uit te roepen, en voor te wenden dat wij daarin door kunnen dringen. Nergens kan in doorgedrongen worden; onder alle oppervlaktes vinden wij nieuwe oppervlaktes. Wij zouden dan ook evengoed af kunnen spreken dat er geen mysterie bestaat en verder ophouden met erover te zeuren, als het begrip niet onmisbaar was om te voorkomen dat wij de waarde van onze woorden gaan overschatten. Woorden die heel scherp een oppervlakte aangeven, lijken soms in het mysterie door te dringen; maar wat zij eigenlijk doen, is toch niet anders dan het uitbreiden. Wie zou er aan kunnen twijfelen, die ooit om zich heen heeft gekeken in de betere boekhandel.
Vraag: wat is de aardigste manier om de dag te beginnen voor een alleenslaper die na het ontwaken niet dadelijk hoeft op te staan? Antwoord: dit is een moeilijke kwestie. Als hij een ochtendblad ter beschikking heeft, kan hij dat lezen, maar het is hem niet aan te raden. Een krant is moeilijk handelbaar in bed, en ruikt bovendien vaak niet lekker; belangrijker nog, het ongerepte bevattingsvermogen is niet berekend op politieke formules. Helaas is het ook niet berekend op enige andere leesstof; het kan nog niet voldoende beschikken over de eigen herinneringen om de gedachten van een ander te kunnen beoordelen. Het beste zou zijn om rustig te blijven liggen en de herinneringen te laten opkomen, maar dat lukt waarschijnlijk alleen naturen die geheel in het ogenblik leven. Voor anderen valt over alles de schaduw van de naaste toekomst, met haar moeizame programma van opstaan, wassen, scheren, aankleden, ontbijten.
Een afdoende oplossing bestaat misschien niet, maar laat de alleenslaper zich behelpen door zoveel mogelijk bij mensen te gaan logeren. Het kalme licht door de gordijnen, het pluizige vloerkleedje voor het bed, de kleerborstel op de spiegeltafel: in een logeerkamer spreekt alles van vrede en vrije tijd; bovendien geeft het klappen van de badkamerdeur aan dat men iedereen alleen last zou bezorgen met op te staan. Als de logé geluk heeft, wordt hem zelfs een ontbijt gebracht op een blad; nooit zal hij, in armen en lichaam en benen, zo'n evenwichtige milde affectie voelen als wanneer hij uit zijn dompige bed naar de kleurige gastvrouw kijkt die de gordijnen opentrekt. Na zijn thee en zijn toast kan hij zich nog eens rustig uitstrekken op het rimpelloze oppervlak van de morgen, waar alleen de beweging in is van zijn herinneringen, die er uit opspringen als dolfijnen. Als hij eindelijk opstaat, bindt niets hem meer aan de slaap. Hij verricht zijn reinigingshandelingen alsof ze in de natuur waren voorgeschreven, en neemt zichzelf en zijn koffertje weg uit het onbewoonde vertrek. Dan gaat hij de trap af, met de waardigheid van een heilige bedelaar, en wordt ontvangen met koffie en koek.
R.T., na aardig verteld te hebben over de seizoenarbeiders uit Londen bij de hopoogst in Kent, waar zij een mooi ingerichte oude boerderij bewoont: ‘Tegenwoordig komen zij in hun Rolls-Royces en hun Bentleys, of wat hebben ze niet, hèng-hèng-hèng (schamper lachen). De hele dag vloeken en vieze woorden schreeuwen! Dat is dan zeker, wat is het wat we tegenwoordig hebben... de democratie, is dat de democratie?...’ Daarbij de blik van een misdadiger in het nauw gedreven door een vijandelijke bende, en geen reactie op het onverbeterlijke antwoord van E. de l'E.: ‘Ach, Bentleys, dat zijn op den duur natuurlijk toch beschavende invloeden’.
Zo venijnig komt het ressentiment van de verschoven bourgeoisie zelden naar buiten, maar R.T. vertolkte veler gevoelens. Alleen een ras-opvoeder zou het met tegenwerpingen proberen, en hij zal het nooit zover brengen dat zij zelf vloeken en vieze woorden over de bevende bibelotjes gaat slingeren. Voor haar is het verschil tussen de standen, al kan het alleen gekend worden aan woorden en manieren, er een van soorten menselijkheid. Met geen winkelier of stratenmaker zou zij zelfs over leven en dood kunnen praten zonder het gevoel dat er ter weerszijden van de maatschappelijke barrière verschillende dingen bedoeld werden. ‘Die mensen voelen de dingen anders’. Voor een kind dat met een standsbegrip is grootgebracht, is het een openbaring te merken dat de andere standen alles precies hetzelfde voelen en dat allen zich met lichte variaties even onbeholpen uitdrukken; maar velen merken het nooit, en R.T. zal er zeker te oud voor zijn en te sterk gehecht aan haar misvattingen. Misschien werd zij wel spiritiste, als zij ze missen moest.