jonge leeftijd. Een Magnifico Rettore, die zelf een econoom was en in verband met de grote toeloop van studenten een toelatingsonderzoek aanbeval, naast het einddiploma van de middelbare school, meende dat dit tot taal beperkt zou kunnen worden: het bevredigend formuleren der gedachte is voor studie in welke richting ook zowel noodzakelijk als voldoende. Aan de wijsbegeerte wordt eveneens veel zorg gegeven, het is een onderwijsvak voor het laatste jaar in het lyceum en daaruit volgt dan weer dat men aan de universiteit filosofie kan studeren met het maatschappelijk vooruitzicht leraar te worden. Vergeleken met onze vaderlandse omstandigheden wordt daartegenover veel minder gedaan aan de moderne vreemde talen en het viel op dat een filosoof, die een werk over Kant had geschreven, het duits niet machtig bleek.
Over een eventuele uitbreiding van het aantal hogescholen hebben wij hier in Italië niet horen spreken; de omstandigheden zijn er in onze ogen anders wel gunstig voor als men weet dat de universiteit te Rome thans 38000 studenten telt, dat is meer dan van onze elf universiteiten en hogescholen gezamenlijk. Uit dit gegeven blijkt nog eens hoe betrekkelijk alle beschouwingen zijn over de maximale en de optimale omvang van een universiteit, een probleem dat bij ons zo in de aandacht staat. En al kan allicht een stad van bijna twee millioen inwoners een groter instituut huisvesten dan Leiden of Delft, men krijgt toch de indruk dat wanneer bij ons betoogd wordt dat om organisatorische of didactische motieven het optimum bij 3500, of (in latere uitspraken) tussen 5000 en 8000 zou liggen, al deze taxaties toch vrijwel ongefundeerd zijn. Het aantal gewone hoogleraren bedraagt aan de Universiteit van Rome ongeveer 250, een aantal dat, hoe groot ook in absolute zin, in verhouding met onze omstandigheden relatief laag ligt.
Het spreekt intussen wel vanzelf dat al is de spreiding van het hoger onderwijs geen actueel probleem in Italië, de grote aantallen studenten aanleiding zijn tot bijzondere moeilijkheden. Merkwaardigerwijze klaagde men in onze (uiteraard toch wel oppervlakkige ontmoetingen) niet in de eerste plaats over onderwijskundige kwestie's, maar allereerst over budgetproblemen, die uitbreiding der laboratoria, aanschaffing van moderne apparatuur en het geven van genoegzame sociale voorzieningen belemmeren.
In vergelijking met vele provinciale universiteiten in Italië is die van Rome zeer modern gehuisvest. Omstreeks 1935 heeft zij haar gebouwen in de oude stad geheel verlaten en een complex betrokken, dat meer excentrisch ligt. Architectonisch en stedebouwkundig is het een zeer aantrekkelijk geheel. Een groot terrein, ommuurd tot een gesloten hof, bergt in open bebouwing het fraaie hoofdgebouw voor aula, administratie en bibliotheek alsmede vele laboratoria. De gedachte van de amerikaanse campus is toch niet gevolgd, want het gebied bevat geen woningen voor staf en student. Wel vindt men in de onmiddellijke nabijheid studentenhuizen en mensae. Wie de universiteit heeft mogen bezoeken, ontvangen en rondgeleid door de rector en door geestdriftige hoogleraren voorgelicht, beseft dat het land dat de oudste universiteit van Europa binnen zijn grenzen kan aanwijzen, instellingen van hoger onderwijs bezit die waard zijn te wonen in deze gebouwen, die op enkele kilometers van de Foro Romano gelegen, evenals het Stazione Termini, de spiegel zijn van de uitnemendste bouwkunst van onze tijd.