afvragen of hun belangstelling niet vooral zal zijn uitgegaan en nog zal uitgaan naar die landen die ook door de reformatie zijn beïnvloed en waar het maatschappelijk leven door het protestantisme is gekleurd.
Die voorkeur heeft zich indertijd voorgedaan. Groen van Prinsterer heeft hier, daar hij vreemde vogels als Von Haller en Guizot aanvankelijk tot zijn geestverwanten rekende en eerst op oudere leeftijd is losgeweekt van zijn affecties voor het ancien régime, weinig toe bijgedragen. Maar Kuyper heeft zich ook hier zeer actief betoond.
Aanvankelijk, vóór 1900, was hij vrijwel uitsluitend Angelsaksisch georiënteerd en vooral in Amerika geïnteresseerd, een land dat zijn bijzondere voorliefde heeft behouden. Wat Engeland betreft verwachtte hij veel van de politiek van Gladstone in wiens politieke omgeving hij, daar geïntroduceerd door zijn vriend Lord Reay, zo nu en dan vertoefde, voornamelijk in Oxford.
Zijn verwachtingen van het protestantse Engeland werden evenwel de bodem ingeslagen met de vervanging van Gladstone als minister-president door Chamberlain en de daarmee gepaard gaande verandering van de Engelse politiek tegenover de Boerenrepublieken in Zuid-Afrika. Kuyper heeft zich met deze zaak intensief bemoeid, als particulier en later ook als minister-president.
De weerzin tegen Engeland en deszelfs perfiditeit, door de Boerenoorlog bij hem opgewekt, heeft hem zijn leven niet meer verlaten en zo verrukt als hij eerst was van het Gladstoniaanse Engeland, zo afschuwelijk vond hij dit land later. Al snel gaan zijn sympathieën dan de Duitse kant op, hetgeen zich overigens met zijn aversie jegens het Pruisische conservatisme en het daaraan geliëerde legitimisme van Stahl moeilijk liet rijmen.
Omstreeks dezelfde tijd dat de door de Boerenoorlog verwekte afschuw jegens Engeland ontstond, vestigde zich in ons land de neutraliteits-politiek steeds steviger. Daar er hierdoor van actieve buitenlandse politiek geen sprake was werd de protestantse houding van die dagen tegenover het buitenland als het ware voor vele jaren gefixeerd. Ondanks Colijn, die zekere Engelse bindingen had, duurt die fixatie thans nog voort en dezelfde rillingen die Kuyper na 1898 over de rug liepen wanneer hij aan Engeland dacht, bevangen nu nog vele protestantse politici. Toen MacMillan deze zomer de politiek om een andere methode te gebruiken bij het overleg met de Russen introduceerde, verscheen er prompt een hoofdartikel in Trouw dat verband legde tussen MacMillan's politiek en de onkerkelijkheid in Engeland, en toen er in de Engelse pers een - overigens kwalijk en onjuist - spotprentje over De Gaulle en Adenauer bij het graf van Laval verscheen, kreeg het chr.-nationale Friesch Dagblad het zo hevig op zijn heupen dat een stortvloed van jaartallen moest adstrueren hoe Engeland overal en altijd ten detrimente van Europa had geknoeid. In gesprekken met vooral ouderen onder de protestanten valt het op hoezeer hier de Boerenoorlog nog een levend begrip is.
Deze door de Boerenoorlog gefixeerde anglophobie kreeg tengevolge van het naoorlogse integratie-streven een staartje, want het heeft bevorderd dat een eigen protestantse benadering met betrekking tot de Europese integratie, tot uiting komend bijvoorbeeld in een voorliefde voor de partners ervan, zich niet heeft gerealiseerd. Lag het in de lijn der verwachtingen dat de protestantse partijen vooral aandacht zouden schenken aan het protestantse deel van Europa, waar ook de politieke partijvorming een ander beeld vertoont dan de driedeling die in het Europese parlement voorkomt, die verwachting kon niet in vervulling gaan daar met het loslaten van de binding aan Engeland, gepaard gaande met Scandinavië, dat Engeland meer gedwee dan trouw pleegt te volgen, slechts midden- en zuid-Europa overbleef. Afgezien van het eeuwig neutrale Zwitserland heeft alleen Duitsland een protestantse minderheid die dan nog is gekortwiekt door de Duitse splitsing, waardoor het overwegend protestantse noorden in de DDR belandde. Daar komt dan nog bij dat het Duitse protestantisme hoofdzakelijk luthers van origine is en, volgens de boekjes, lutherse politieke ideëen, gestoeld als zij maar al te vaak zijn op het trieste adagium cuius regio eius religio, zijn nu niet zo bevorderlijk geweest voor Duitslands democratische ontwikkeling.
Deze gang van zaken, waardoor de protestantse politiek in een alternatiefloze positie terechtkwam (een bijzonder getuigenis hiervan geeft C.P. Hazenbosch in zijn bijdrage tot de bundel Bene Meritus) werd nog bevorderd door de tweede, de meer nationale omstandigheid die in dit verband de aandacht vraagt.
Dit is het verschijnsel van de vernauwende werking die de doorbraak, in wijder verband wat men, gebruikmakend van een contradictio in terminis, de christelijke saecularisatie zou kunnen noemen, op de protestantse partijen heeft uitgeoefend.
Omdat liberalen en socialisten veel minder