alles nog niet zouden hebben opgemerkt als Poll het ons niet had voorgehouden: het verlangen naar sterke mannen is weer aan het toenemen in ons land! Wij beseffen nu in de val gelopen te zijn; Poll is zijn blad alleen begonnen om ons vorige week, en hoe terecht, te kunnen beknorren. In-verdrietig gestemd over onszelf verlieten wij de kerk.
*
Maar na onze tranen te hebben afgeveegd blijven wij bereid om met hem te praten. Wel moet ik vooraf de lezer waarschuwen dat een gesprek tussen Poll en mij over het onderwerp dat hij aansneed, een gesprek tussen leken zal blijven, maar misschien willen straks sommigen, die beter thuis zijn dan wij in politieke en staatsrechtelijke geschiedenis, hun licht laten schijnen over wat mij zo interesseert.
Poll schrijft aan het eind van zijn stuk dat commissies vervelend zijn, maar dat zij rechtvaardiger en efficiënter zijn dan één man. Dat lijkt mij een stelling die juist nog te bewijzen viel, vooral waar hij eerder schreef dat het overleg van een commissie zich meestal op het niveau van de laagste intelligentie afspeelt. Sterker, hij leek zijn eigen stelling afdoende te hebben ondermijnd toen hij zei dat men het werk aan één man overdraagt als commissies schade opleveren. Hier ligt een tegenstrijdigheid die Poll, lijkt mij, niet heeft weggewerkt.
Maar als ik hem goed begrijp berust zijn verdediging van de commissies vooral op de overtuiging dat zij de democratie beschermen, dat zij barrières vormen op de weg van lieden die het allemaal wel even alleen zullen opknappen. Ik geloof niet dat de zaken zo eenvoudig liggen. Ook ‘commissies’ kunnen voor de democratie een belemmering zijn, dat heeft onze regentenstand in de achttiende eeuw bewezen. Ook commissies kunnen een dictatuur uitoefenen, even enthousiast en hardhandig als welke eenling ook, dat weten wij sinds de franse, russische en chinese revoluties. Dit zijn extreme, maar niet zulke vergezochte voorbeelden als het lijkt. In ons land kan iedereen die wel eens met commissies te maken heeft gehad - een ervaring die bijna niet is te ontlopen - constateren hoe gemakkelijk de oude, ondemocratische regentenmentaliteit zich van zulke vergaderingen meester maakt, om nog te zwijgen over het bezwaar dat de verzuiling vaak voor een democratische werkwijze van die commissies oplevert. Niet kenmerkend voor een democratie lijkt mij of veel werk door één of door tien man wordt gedaan; bepalend is of de macht die wordt uitgeoefend controleerbaar is en de goedkeuring draagt van een meerderheid.
Voor zover mijn ongeoefende ogen dat zien is de keuze vandaag dan ook niet tussen commissies of sterke mannen. Het probleem is dat op het ogenblik commissies en sterke mannen overal samen voorkomen, en dat de individuele burger misschien steeds meer geneigd is om de zaken maar aan commissies of sterke mannen over te laten, in het gevoel dat hij al die ingewikkelde zaken niet meer kan volgen, laat staan er invloed op uitoefenen. Commissies ontbreken niet in de communistische wereld, noch in de militaire dictaturen van zuid-Europa en Azië. In een klein land als het onze merken wij nog niet zo veel van sterke mannen, maar in alle grote landen om ons heen is dat anders. Wij hebben vermoedelijk een heel wat minder goed functionerende democratie dan de Engelsen, maar hun premier is zeer duidelijk de sterkste man van het land, die - als ik kenners van het engelse parlementaire stelsel geloven mag - over veel meer macht en bevoegdheden beschikt dan ooit bij ons een minister-president in handen is gelegd. En nog meer macht in eigen land, zegt men, bezit de president van de Verenigde Staten. Verscheidene franse staatsrechtdeskundigen wezen de constitutie van de vijfde republiek af omdat de functie van de president in die republiek te veel leek op die van de amerikaanse president; die had toch al te veel bevoegdheden, vonden zij, zonder de democratie in Amerika overigens in twijfel te trekken, daar moest dus niet nog een schepje bovenop worden gelegd. Als het waar is dat commissies zo veel efficiënter en democratischer zijn dan sterke mannen, dan werd geen land voorbeeldiger geregeerd dan Frankrijk tussen 1946 en 1958 - daar was het kabinet een zeer uitgebreide commissie, sterk afhankelijk van weer andere commissies en met een premier die amper de voorzittershamer mocht vasthouden.
Het lijkt mij dan ook niet juist te spreken van een verlangen naar sterke mannen; het probleem is dat wij er in dit stadium van de geschiedenis blijkbaar niet buiten kunnen. Wij zitten er mee, met de presidenten van Amerika en Frankrijk, met de premiers van Engeland en West-Duitsland, met de amerikaanse ministers van buitenlandse zaken die, als zij doodgaan, nauwelijks kunnen worden opgevolgd omdat zij zo lang zo hardnekkig de touwtjes in eigen handen hadden ge-
De tekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos