Taboe
Het is wel even wennen dat niemand hier ooit lid is geweest van Hitler's partij en dat praktisch niemand ‘er iets van heeft geweten’. Dat laatste begrijpt u wel; niet te veel en te hard over praten. Ook niet met jonge mensen van, zeg, beneden de 35 jaar. Want zij weten er inderdaad bitter weinig van.
Ouders, ooms en tantes, onderwijzers en leraren vertellen niet veel: boter op het hoofd schept stilzwijgendheid en taboe's. Veel Duiters kunnen moeilijk begrijpen dat er mensen zijn, buitenlanders bijvoorbeeld, die over deze dingen wel willen spreken: wat afgedaan is, is toch afgedaan? Zojuist zijn er al weer drie nieuwe synagogen ingewijd in aanwezigheid van meer officiële persoonlijkheden bijna dan joden. En natuurlijk staat vast dat er in meerderheid bij de lieden, die niet volgens de grootste gemene deler plegen te leven, schaamte is en schuldgevoel.
Maar de toestand is en blijft toch een weinig schemerig, omdat er zo dikwijls niet helemaal helder over wordt gedacht en aangezien de anderen, de politiek verbondenen van nu, niet geneigd zijn deze zaken zo snel te vergeten als men hier wel zou willen.
Tijdens de Berliner Festwochen is kortgeleden voor het eerst Schoenberg's opera: ‘Mozes und Aron’ in Duitsland opgevoerd. Dat er nu nog in Duitsland heftig gediscussieerd moet worden over de betekenis en levensvatbaarheid van de twaalf-toon muziek is niet zo vreemd: per slot is dit alles meer dan tien van de voorziene duizend jaar ontaard en verboden geweest. Maar minder duidelijk werd waarom in Berlijn een aanzienlijk deel van het publiek dirigent Hermann Scherchen en intendant Ebert krijsend heeft toegeroepen: ‘Scherchen 'raus, Ebert 'raus’. In het tumult zat men slechts te wachten op ‘Schoenberg 'raus’ en dan ‘Juden 'raus’. Zulk een verwachting komt vrijwel automatisch in het bewustzijn bovendrijven.
De werkelijk weinige fanatici die joodse graven schenden en synagogen bekladden doen er nauwelijks toe, zij zijn gering in aantal en niet typisch. Belangrijker is de domheid van grote delen van het Duitse volk tegenover dit soort problemen.
In een moedige tv-uitzending die hier kortgeleden aan het joodse vraagstuk was gewijd kon men daar een ontstellend voorbeeld van vinden. Een joodse familie, die de oorlogstijd in concentratiekampen had doorgebracht, ging in 1945 naar Israël. Twee jaar geleden kwamen zij terug naar Duitsland, iets wat verscheidene Duitse joden hebben gedaan. Deze familie emigreert echter dezer dagen naar Nederland: om de domheid en het smeulende, bijna onbewuste antisemitisme. De betreffende man en vrouw zaten bijvoorbeeld in Hamburg op een terras, de vrouw wordt plotseling aangesproken door een tafelgenote die, wijzend op het ingebrande nummer in de arm van de joodse, zegt: ‘Hebben ze dat in St Pauli gedaan?’ St Pauli is het vermaakcentrum van Hamburg. De joodse legt uit dat het iets met een concentratiekamp te maken heeft. Nadenkend zegt de tafelgenote: ‘Um Gotteswillen, hadden ze dat niet op een andere plaats kunnen doen?’. Deze zelfde joodse kon in een ziekenhuis, waar zij als verpleegster wilde gaan werken, alleen nachtdienst krijgen: ‘de mensen zouden het niet