A.J.G. Strengholt's ‘werkelijk leven’
A.J.G. Strengholt's Uitgeversmaatschappij N.V. te Amsterdam heeft een prijsvraag uitgeschreven voor een oorspronkelijk Nederlandse roman van positieve strekking. Dat bericht zal niemand verbazen, net zo min als het feit dat dadelijk hierop weer een stukje van negatieve strekking moet verschijnen. Voordat ik dat stukje op mij nam heb ik mij dan ook ernstig afgevraagd of het niet oorspronkelijker dan Nederlands zou zijn zich nu eens van alle strekking te onthouden en daarmee van het verspreiden van verdere nationale neerslachtigheid. Maar de natuur blijkt te sterk; ik kan die bleke puddingzin toch niet met rust laten. Kijk, daar staat hij, bibberig van bezorgdheid: ‘Veel prijs zal worden gesteld op het belijden van levenswaarden, zonder welke de mens, in een tijd van verbijsterend technisch vermogen met de daaraan verbonden wanhoopsfilosofie en afbraaklitteratuur, niet werkelijk leven kan.’
Nemen wij van de gelei slechts tot ons dat fijn-lila nahapje ‘niet werkelijk leven kan.’ Het smelt dadelijk, heel juist. En proeft U iets? Neen, ik ook niet. Werkelijk Strengholt, leden van de jury, moeten wij daar dan op leven, laat staan wérkelijk leven of is het werkelijk léven?
Dat zijn flauwe, brutale grappen op onze mooie zin; ik hoor het U al denken. U wijst mij streng terug naar de tekst en inderdaad, daar staat dat het levenswaarden zijn ‘zonder welke wij niet werkelijk leven kunnen.’ Nu in het midden latend wat U met levenswaarden precies, of zelfs maar ongeveer, bedoelt - het artikel wordt in verschillende uitvoeringen verhandeld van Peking tot Pentagon - zou ik mij willen beperken tot de dringende vraag hoe het eruit ziet, het soort leven, dat U het beste voor ons dunkt. Is het wat ik dezer dagen heb waargenomen op een avondje in de provincie? Daar waren nu alle voorwaarden voor Uw werkelijk leven aanwezig: louter mannen en vrouwen wier gelaat door positieve strekking geheel was uitgestrekt, allen belijders van levenswaarden, en niet te vergeten een vrij groot aantal van hun hoeders, zij het dat zij voor de gelegenheid van verschillende zuilen waren gestapt. Werkelijk Strengholt, ik weet ook niet goed wat werkelijk leven is, maar dat het daar niet voorhanden was, dat weet ik wel zeker. Slechts de hoeders toonden onder elkaar nog enige sporen van levenslust, maar voorzichtig, want zij werden gadegeslagen en dan, hun levenswaarden waren niet geheel dezelfde. En de anderen? Half verscholen in de bittere oude mist van sigaren stonden zij bij elkaar, zwijgend op stijve benen of vreugdeloos kauwend op elkaars gestolde zinnen, inderdaad als beten zij in lood. Dit was nauwelijks leven meer, eerder een soort bewegen op zwakstroom.
Ik geef toe, niet altijd is hier het leven zo in waarden verstijfd, niet alle belijders hebben het leven geheel verleerd, maar als het om werkelijk leven gaat dan zie ik dat toch eerder in de niet-belijders. Daarmee kom ik op mijn laatste vraag; is in ons land nu wel enige noodzaak voor zo'n op positieve strekking geknipte roman, zelfs uit het oogpunt van missie en zending? Het lijkt mij niet. De wanhoopsfilosofie of afbraaklitteratuur die U zo schadelijk voor ons vindt, wordt hier hoogstens door één pro mille gelezen, meestal haastig en dan netjes bijgezet in aardige Pas-Toe rekjes. De enkele echte adepten, de ongelukkigen die zo driftig te werk zijn gegaan dat zij met Uw waarden per ongeluk hun levenslust hebben meegesloopt, zijn zij ertoe gedreven door zorg voor ‘ons verbijsterend technisch vermogen?’ Neen Strengholt, het zal meer zijn uit wanhoop over der belijders verbijsterend onvermogen.
A.L.S.