idealistische orde zijn. Daarmee zijn intussen idealen op zichzelf nog niet mooi; zij zijn pas mooi als zij er ons toe brengen de gegevens van de werkelijkheid nader te onderzoeken. Het ideaal van de wereldvrede is waardeloos als het er alleen toe leidt dat vijandige groepen elkaar beschuldigen van onverschilligheid ervoor, zoals wij het onafgebroken moeten aanhoren. Misschien komen wij ook niet verder als wij op redelijke manier proberen te onderzoeken wat de behoeften in de menselijke natuur zijn waaraan door oorlog voldaan wordt, en omstandigheden te scheppen waarin die op een minder destructieve manier tevreden gesteld kunnen worden; maar als wij overtuigd zijn dat dat niets kan helpen, is het niet cynisch en niet zuur om vast te stellen dat de vredesijver alleen waarde heeft als motief voor werkverschaffing aan congressisten en mooischrijvers.
Het is overigens niet te verwachten dat er ooit een eind zal komen aan de tweedracht tussen de mensen die proberen helder te zien wat er aan de hand is en hen die alle ondernemingen waar een goed doel bij wordt opgegeven voor kritiek willen vrijwaren. Het is ook niet te hopen, want de enige manier waarop de eenheid voorstelbaar is en waarop dan ook telkens weer pogingen gedaan worden om haar tot stand te brengen, is afschaffing van de kritische helderheid. Een maatschappij zoals de onze, waar in de voornaamste behoeften van de meerderheid vrij behoorlijk voorzien wordt, is een goed terrein voor zulke pogingen. Er hoeft niet eens dwang te worden toegepast. Er kan volstaan worden met vriendelijk te herinneren aan de voordelen van kalmte en orde en aan de onzekerheid of die behouden kunnen blijven als er iets zou veranderen.
Wij zien dan ook dat in Nederland de kritische gezindheid meestal met afkeuring beschouwd wordt. De gangbare opvatting vinden wij vertolkt in zulke woorden als die van het Utrechtse studentenblad Sol Iustitiae, een paar jaar geleden gelaakt door Propria Cures: ‘Wij moeten niet meegeven aan de hedendaagse trant van de studentenpers, om de kritiek te beoefenen als doel op zichzelf,
om het loutere en ontwijfelbare genoegen, iets hatelijks te formuleren’. Tot in haar verwarring is deze aanmaning typerend. Wij kunnen de kritiek beoefenen als doel op zichzelf, of met het doel om iets hatelijks te formuleren; alleen als wij schuw zijn voor alle soorten kritiek, hebben wij de neiging om te doen alsof deze twee verschillende manieren eigenlijk op hetzelfde neerkomen. Wie de kritiek als doel op zichzelf verwerpt, veroordeelt de intelligentie, die geen andere taak heeft dan kritisch beoordelen. Wat kan men van studenten beter verlangen dan dat zij de argumenten van de maatschappij onderzoeken op hun relatie met gangbare en nieuwe maatstaven? Om hetzelfde van een meerderheid van afgestudeerden te verlangen geeft misschien blijk van een gebrek aan werkelijkheidszin; maar de matte excuses die wij van hen moeten aanvaarden, zijn voor studenten geheel onbruikbaar. Wanneer de anti-kritische gezindheid al in de studententijd aangekweekt wordt, zijn wij op weg naar een benauwend conformistische samenleving.
Het is nu al zo dat misschien niemand van ons zo'n boek van Revel geheel zonder griezelen kan lezen. Alleen kritiek, dat kan nooit goed zijn, en ten slotte komt die machtige tegenwerping naar boven die waarschijnlijk in ieder Nederlands bewustzijn voorhanden is: als je zo doet, blijft nergens iets van over. Wat een mooi leven zou het kunnen zijn als wij ons van dat onzinnige idee wisten te bevrijden! Hoe meer wij kritiseren immers, hoe sterker en duidelijker onze maatstaven moeten worden. Tenslotte komen wij op een punt waar wij moeten toegeven dat maatstaven ook niet alles zijn, dat sommige verwaarloosd moeten worden ten behoeve van andere omdat de werkelijkheid ze niet alle tegelijk kan opnemen, en dat de kritiek onbeschrijfelijk moeilijk is als wij niet voortdurend met onszelf in tegenspraak willen komen of de relatie van onze argumenten met de werkelijkheid willen negeren. Op dat punt begin het leven, voor een intelligent mens, die dan zijn eigen begrip van de wereld moet ontwerpen. Wie meent dat de kritiek niet als doel op zichzelf beoefend mag worden, komt daar nooit aan toe. Hij kan een braaf mens worden, maar zijn intelligentie heeft hij vergooid, en een natie die uit zijn soort burgers is samengesteld kan met geen duizend culturele verenigingen iets anders worden dan een vlijtige handelsstaat.
Men kan Revel niettemin vervelend vinden, en hem beschuldigen van mopperen en zeuren, omdat men niet van zijn schrijftrant houdt. Het gaat alleen niet aan om te zeggen dat hij zuur is. Hij is integendeel zo fris als een