noloog. Het is dan een teleurstelling dat het boek sluit in de zomer van 1957 en dat de nozems vervangen zijn door de nogal zoete jongens van een dansclub, waarin wat Leidse sociologiestudentes voor animeermeisjes spelen.
Sneller dan het drukken van een boek komt in ons land het vooroordeel tot stand. Nauwelijks was de eerste charge op de Dam uitgevoerd of twee groepen werden zichtbaar: ‘sla d'r op’ van Mr. de Blécourt en andere fiere heren, ‘overdrijf niet zo’ van de mensen die zich niet door Rock 'n Roll hysterisch lieten maken.
Het boek van de twee Leidse deskundigen bevat de laatste reactie. Het geeft een analyse van de berichtgeving over de nozemrellen. Het vraagt zich af of het jeugdprobleem een modern verschijnsel is (nee). Duidelijk wordt hoe onwetenschappelijk verschillende onderzoekingen waren omdat in hun opdracht al de termen ‘massajeugd’, ‘ongrijpbare jeugd’ voorkwamen, waarmee een oordeel a priori vaststond. Uitvoerig wordt het wel en wee verhaald van een club voor ‘vrij dansen’ in Leiden. Treurig is daarbij de houding van de autoriteiten die hun tegenwerking alleen staakten terwille van het wetenschappelijke doel.
Een hoofdstuk dat mij veel plezier deed, behandelt de theorie van Prof. van den Berg in zijn Metabletica (dat een bestseller werd omdat eindelijk een christelijk uitgever door een gristelijk auteur Freud liet behandelen). Van den Berg beweert namelijk dan vóór Rousseau geen puberteit bestond. Dit is onjuist en de auteurs tonen dat krachtig aan. Zo blijkt Londen sinds 1381 door Teddy-boys geplaagd te zijn.
In hun loffelijke poging tot objectieve rust gaan de schrijvers wat ver als ze suggereren dat het causale verband tussen relletjes en de krantenverslagen het omgekeerde is van wat men zou mogen verwachten. Misschien dat de Leidse jeugd inderdaad om niet bij de grote steden achter te blijven de Steenstraat onveilig maakt, maar in Amsterdam waren er al maanden moeilijkheden tot de
kranten erover begonnen te schrijven. Toen kwamen er inderdaad veel mensen kijken, maar is dat allemaal zo erg? Moeten die nozemkijkers dan in hun warme kamers naar de Kilima-Hawaians luisteren of trage ruziegesprekken voeren? Een wandeling naar de Dam (de tram kon er niet meer door) is uiterst gezond en het voor de politieknuppel uitrennen een te zelden voorkomende lichaamsoefening.
Genoeg over de nozems. Het wordt hoog tijd dat we onze aandacht eens op de peuters richten, die lopen de laatste tijd in zulke vreemd gekleurde jasjes en rare mutsjes, ik vertrouw dat goedje niet. Gisteren botste er een met een autopedje tegen me op en stak zijn tong uit. Waar moet dat heen? Waar zijn de tijden dat onze kleuters nog beleefd waren en op de stoep bleven? Dat speelt maar klaarovertje - het autoriteitsgevoel gaat verloren. De montessorischool en de sociale wetten hebben natuurlijk de schuld. Vroeger hielpen die kleintjes vader bij het sigarenmaken en moeder bij het spinnen, maar nu zie je zo zonder enige nuttige plicht met dure hoepels en tollen op straat spelen, waar ze ons voor de voeten lopen. Ik geef toe: De toestand is nog houdbaar, maar het zal niet lang meer duren of Elsevier laat de karabijnbrigade tegen de kleuters inzetten.
Tijdens de persconferentie die de Bezige Bij het boek meegaf deed zich nog een merkwaardig moment voor. De criminalitiet onder de 17 jaar is van 1912 tot nu gehalveerd, zo werd gezegd (dat zegt m.i. niet veel: er werd toen uit armoe gestolen, nu uit verveling. Van de troep van honderd straatschenders wordt alleen de voorste opgepakt). ‘Laten wij allen zoals wij hier zitten bij onszelf te rade gaan, hebben we niet allen in onze jeugd iets gedaan wat strafbaar was? Ikzelf’, zo zei een der auteurs - ik moet me wat vaag uitdrukken, ‘Ikzelf heb in mijn puberteit artikel 310 overtreden. Als u eerlijk bent valt u vast ook wel zo'n jeugdzonde in’. Er viel een gewijde stilte. De afgevaardigde van de Tijd-Maasbode schudde nadenkend nee. Opeens bedacht ik me er absoluut zeker van te zijn dat een der aanwezigen nog geen twee maanden geleden een boek, dat hij nodig had, maar niet betalen kon, ontvreemd had. Stel dat hij dit nu eens openbaar maakte. Hoe wreed zou dan de edele bekentenis overtroefd zijn. Een man een jeugddiefstal te horen bekennen (misschien wel van iets dat duurder was dan dat boek) gaf alle aanwezigen een warm gevoel. Maar twee maanden geleden - hij besloot het maar voor zich te houden en de sfeer niet te bederven.