wuste niet meer komt dan er in gestopt werd, ook al is het resultaat van ‘hoger orde’, is dat de maskerade van het dichten wel waard?
Men zou zich kunnen afvragen waarom de surrealisten zich dan niet gewend hebben tot het meer diepte belovende onderbewustzijn van Jung, maar dat zou slechts een verschuiven van de moeilijkheid betekend hebben: als er toch niets anders dan archetypen uit te voorschijn komen, waarom dan niet meteen begonnen met St. Joris en de Draak?
De surrealisten hebben dus genoegen genomen met de helft van de Freudiaanse leer; Breton verklaart in het le Manifeste du Surréalisme: ‘Je crois à la résolution future de ces deux états, en apparence si contradictoires, que sont le rêve et la réalité, en une sorte de réalité absolue, de surréalité si l'on peut ainsi dire. C'est à sa conquête que je vais, certain de n'y pas parvenir, mais trop insoucieux de ma mort pour ne pas supputer un peu les joies d'une telle possession’. Dit lijkt een echo van Apollinaire in Les Peintres Cubistes: ‘La vraisemblance n'a plus aucune importance, car tout est sacrifié par l'artiste aux nécessités d'une nature supérieure, qu'il suppose sans la découvrir’.
*
Hogere werkelijkheid, metaphysica, zulke reddingspogingen stammen altijd een beetje af van Plato. Nu verkeerde Plato steeds in grote tweestrijd wanneer hij over de kunst nadacht. In sommige passages geeft hij de inspiratie van de dichter wel enige kans op een hoger inzicht, maar de ware aanblik van de Ideeën wil hij hem toch ontzeggen. In De Staat verbant hij tenslotte de kunst, zij het niet van harte: zo iemand hem zou kunnen bewijzen dat de kunst behalve aangenaam ook nuttig is, hij zou zijn mening herroepen.
Nuttige kunst, de door Plato toegestane lofredenen op goden en helden, de filosofische tragedies, de christelijke verbeteringen van Euripides en Vergilius (‘Maronem mutatum in melius’) wat een muffe treurnis, en, ondanks het telkens weer opgewekte officiële enthousiasme, wat een vergetelheid.
Het meest konsekwent heeft in moderne tijden Nietzsche de Platonisch ambivalente houding tegenover de poëzie gehad. In zijn esthetische periode onthult de Dionysische kunstenaar het verborgen wezen van de wereld, en zelfs als in de Wille zur Macht elke metaphysica ontmaskerd is blijft nog de poëzie ‘das grosze Stimulans des Lebens’. Maar daar staat tegenover ‘Die Dichter lügen zuviel’, het ‘böse’ geweten van de kritische mens zal steeds weer het geloof aan een hogere werkelijkheid ontmaskeren als een troost voor diegenen die de waarheid niet kunnen verdragen. De weter is tenslotte altijd superieur aan de scheppende mens.
*
In september, die poëtische maand, lijkt dit de overbodige stem van een buitenstaander, men leest dan liever De Nerval dan Nietzsche. De Nerval die zich zijn leven lang met de grootst mogelijke onzin bezig hield, gefascineerd door arithmosophie, theosophie, demonologie, gnosis en magie, verwoed lezer van de kabbalah, Athanasius Kircher, Creuzer, Swedenborg en alle andere oplossers van het wereldraadsel. Dit soort literatuur heeft een aantal trekken gemeen die naar ik meen in de term paranoia te vangen zijn: Eens, in de oertijd, bestond de oplossing van het wereldraadsel, de tekst is echter door de Grote Bedervers verminkt. Toch is het mogelijk een inzicht in dit geheim te verwerven en met een bepaalde methode de oude waarheid uit b.v. Homerus of de Bijbel te reconstrueren. Vandaar de blijvende belangstelling van kunstenaars voor dit genre, zij hebben immers ook het vermogen verbanden te zien die niemand anders ziet; De God Denkbaar Denkbaar de God van een zo door paranoia gefascineerd auteur als Hermans leest als een parodie op esoterische literatuur (en op een dissertatie).
Wat De Nerval echter onderscheidt van zijn pedante inwijders is, in zijn meer journalistieke werken, de ironie, dat typisch Sokratisch, rationalistisch verweer tegen de poëtische onzin, en in de meesterwerken, alle geschreven in de tussenpozen waarin hij niet waanzinnig was, Les Filles de Feu, Aurélia, Les Chimères, de wanhoop, het besef dat de oplossing van het raadsel ontglipt. Het grote thema van De Nerval is trouwens in geen esoterisch werk te vinden, het is de onbereikbare geliefde, in het leven geïncarneerd voornamelijk in Jenny Colon, in de literatuur in een lange reeks: Sylvie, Adrienne, Aurélia, die weer verschijningsvormen zijn van Artemis, Isis, de koningin van Sheba en Maria. Aurélia, in schijn het verslag van wat hij noemt ‘l'épanchement du songe dans la vie réelle’, is in werkelijkheid een poging de visioenen van zijn waanzin in verband te brengen met de, toch immers algemeen aanvaarde, dus niet waan- maar diepzinnige literaire traditie. Vandaar de naam Aurélia, de hoofdpersoon van Hoffmann's Duivelselixer, zij is Isis, die door middel van rozen Lucius van zijn ezelgedaante bevrijdde in het laatste boek van Apuleius' Gouden Ezel, Gretchen die de verdoemde Faust zal kunnen ver-