Maerten van Heemskerck, Pieter Lastman en Caravaggio. En merkwaardigerwijze mag men het tanen van zijn roem op latere leeftijd toeschrijven aan het feit dat hij niet meer ‘actueel’ was. De waardering voor de moderne kunst hoeft niet te lijden onder het besef dat veel wat haar kenmerkt al bij de romantici aanwezig was. Het besef van die relatie van de hedendaagse kunstenaar met zijn romantische voorganger zal zonder twijfel nog zijn verdiept bij de bezoekers van de tentoonstelling The Romantic Movement, die deze zomer in de Tate Gallery in Londen werd gehouden. Het was de vijfde in een reeks tentoonstellingen die onder auspiciën van de Raad van Europa wordt georganiseerd en internationale Europese stromingen in de kunst tot onderwerp heeft. De tentoonstelling De Triomf van het Maniërisme in Amsterdam (1955) behoorde er ook toe.
De autonomie van de kunstenaar dateert uit de Romantiek. De Londense expositie illustreerde dat. Autonomie niet alleen ten aanzien van het eigen werk, maar ook ten aanzien van de politieke constellatie. Terwijl in Frankrijk de kunstenaars, met Louis David, de Napoleon van de schilderkunst, aan het hoofd, zich dienstbaar betoonden aan de idealen van Revolutie en Empire, behielden in diezelfde tijd kunstenaars als Goya en Caspar David Friedrich hun onafhankelijkheid van elke politieke ideologie. Toch waren zij onmiddellijk betrokken bij de gebeurtenissen van hun tijd. Men denke aan de reeks etsen van Goya: de Rampen van de Oorlog. Goya zondert de mens af uit het systeem en verdiept zich in het lot van het individu, die hij ontdoet van elk maatschappelijk vernis, van de schijnfaçade van welstand of maatschappelijke positie. Hij hekelt onverstand en bijgeloof. Maar hij is geen rationalist, geen Voltaire. Hij rakelt dromen op en nachtmerries, laat de pen spoken over het papier, de etsnaald wroeten door de was op zoek naar het infernale - is het niet alsof hier het portret van de moderne kunstenaar in omtrek wordt getekend?
Maar gelijk bij El Greco zal men bij Goya de vraag opwerpen of men hem in een bepaalde categorie mag onderbrengen. De Nederlander heeft een heilige angst voor vakjes en categorieën, omdat hij er zelf zo hopeloos in verstrikt is. Er is echter geen enkele aanleiding om Goya niet tot de romantici te rekenen, het irrationele karakter van zijn kunst rechtvaardigt dat volkomen.
Behalve van kunstenaars als Goya, Blake en Fuseli zullen de 20ste-eeuwse surrealisten zich de erfgenamen moeten weten van Caspar David Friedrich, die op de tentoonstelling met een prachtige keuze uit zijn landschappen was vertegenwoordigd. Friedrich observeerde met een grote intensiteit de structuur der natuurlijke vormen, zodat ze op zijn doeken verschijnen als de onwaarschijnlijk scherpe beelden van een lucide droom.
Twee kunstenaars uit de Romantiek die nog onvoorwaardelijk worden bewonderd zijn Géricault en Delacroix. Over de laatste schreef Baudelaire: ‘Delacroix était passionément amoureux de la passion, et froidement déterminé a chercher les moyens d'exprimer la passion de la manière la plus visible’. Ook hier een bekende klank betreffende de richting waarin de creativiteit van de moderne kunstenaar zich beweegt. En toch, nu men Géricault en Delacroix in de direkte nabijheid kon zien van Turner, deden hun werken bijna academisch en traditioneel aan, en bleek Turner een waarachtig vernieuwer die door de kunsthistorici teveel in de schaduw wordt gesteld van lateren als Boudin en Jongkind (in een recent populair-wetenschappelijk boekje over de moderne schilderkunst wordt hij zelfs niet genoemd!). Turner is blijkbaar de eerste voor wie de verf niet alleen kleur betekende, maar ook een materie die eenmaal op het doek gebracht en verhard, de beweging van het schilderen vasthoudt en de tastzin prikkelt. Pas bij Cézanne vindt men dat weer, die wonderbaarlijke wisselwerking tussen ondergrond en verf, die schoonheid van de toets, los van voorstelling of stofillusie.
Tegenover Delacroix mag men Ingres stellen, die als de voortzetter van de kunst van David wordt beschouwd. Maar de tegenstelling tussen Ingres en Delacroix in vorm- en kleurgeving houdt niet in, dat Ingres geen romanticus is geweest. Het erotisch waas en de keuze van zijn onderwerpen zijn romantisch, al is het dan ook in klassicistisch gewaad. Het bewijst overigens dat men het oordeel: romantisch of niet-romantisch niet kan uitspreken afgaande op de stijl. De Duitse groep van de Nazareners, die zich op Raffaël en Perugino inspireerde, was niet minder romantisch dan Delacroix, voor wie Rubens het grote voorbeeld was. Ingres heeft veel betekend voor Seurat, en in het algemeen voor die kunstenaars die verscheidenheid en toevalligheid van vormen tot geometrische eenvoud hebben teruggebracht.
Natuurlijk toonde de Londense expositie ook de sentimentele kant van de Romantiek. Het is, denk ik, vooral door dat aspect dat zij in diskrediet is geraakt bij latere genera-