doelingen, die dan beoordeeld kunnen worden op hun praktische uitwerking.
*
Het is anders verbazend, tenminste het verbaast mij wel eens, zoveel zorg als wij hebben voor de mogelijke maatschappelijke uitwerking van onze opvattingen. In werkelijkheid is die zo niet nul, dan toch niet meer dan een fractie van één, maar alles verloopt alsof ieder onvertogen woord van een intellektueel een hoeksteen weg zou nemen uit het toch al wankele gebouw van de openbare orde. Weinigen zullen in ernst denken dat het zo is. De reden waarom de indruk vaak is dat iedereen het zo mogelijk nog ernstiger en beter meent dan iedereen anders, zelfs al mag er wel eens een grapje terzijde af, zal eerder zijn dat wij niet weten waaraan ons te refereren als het niet het openbare welzijn en fatsoen is. Die beperking is ook niet van gisteren. Verheugd over de noeste waakzaamheid die het leven achter de dijken ons geleerd heeft, zijn wij misschien te weinig treurig over het gevoel van sociale broosheid, dat ons ook wel door die toestand kan zijn opgedrongen. Idealisme is toegestaan, daar vliegt toch haast niemand in; cynisme is verwerpelijk, want het zou wel eens aan kunnen slaan, en wat hadden wij dan gewonnen? Niets hadden wij gewonnen, zulke dingen zijn ‘niet nodig’. Het enige wat ervan zou komen was dat de dijken verwaarloosd werden door onze verdoolde lezers; misschien zouden zij ze zelfs wel doorsteken, met de lelijke kwaadwilligheid die achter die gedrukte voorkomens leeft.
Wij kunnen wel nalaten dat te geloven, en van opvatting zijn dat de Nederlandse lezer zonder een spier te vertrekken van onze verschrikkelijkste cynismen kennis zou nemen, maar wij hebben dan waarschijnlijk in zoverre ongelijk dat hij wel degelijk onthutst zou zijn als hij ze las, hoewel niet als hij ze ons hoorde zeggen. De status van het drukwerk verbiedt een vertrouwelijker communicatie dan tussen twee heren die in zakelijke relatie staan. Wij hebben een wat ruwere toon aangenomen dan vroeger in zwang was, en mooi zeggen is er niet meer bij, maar laat niemand zich vergissen: van binnen is ook bij ons alles in orde.
Ik heb geen zin om te betogen dat cynismen wel degelijk ergens goed voor zijn, al zou dat makkelijk kunnen; maar dat was dan wel het toppunt, daar ook weer een sociale rechtvaardiging voor leveren. De gelegenheid is alleen te gunstig om niet op te merken dat het geringe aanzien van de litteratuur en de journalistiek in Nederland te wijten is aan deze ordelievende verzaking van een deel van hun ware functie, die niet is om ons te verbeteren maar om ons op te luchten. ‘Het is goed dat dit eens gezegd wordt’, dat is inderdaad een soort waardering, maar die zich niet uitstrekt tot de slecht betaalde mannetjes die zulke klusjes opknappen. Wat ze bij zichzelf denken, wie zal het zeggen? Maar wie kan dat ook wat schelen? Het gaat er alleen om dat alles netjes blijft verlopen, anders zouden er hier verschrikkelijke dingen gebeuren, dan kreeg je een soort buitenland.
*
Toch is Nederland een prachtig land, zoals S. laatst nog zei toen hij van vakantie terugkwam. Dat is zonder onzin. Nu het ook in Londen najaar is, met zon in de voorkamer en een wind die al een beetje kil wordt achter, stel ik mij voor hoe het is aan de Voorhout als je daar op de tram staat te wachten; in de duinen als je naar de zee bij Zandvoort wandelt; en in het bootje naar Schellingwoude, al heb ik daar nooit in gezeten. De lucht zal er ook lichtblauw zijn, denk ik, een kleur alsof er niets aan de hand was; en intussen de bomen wapperend in de wind. Sportieve vrouwen met kleine blonde krulletjes en vrolijke tanden, trekken hun kinderen naar huis; automobilisten proberen voetgangers dood te rijden op oversteekplaatsen. Op het dak kun je nu zeker niet meer zitten, daar is het te koud voor, maar binnen is het heerlijk, met het raam open. Tegen de avond het meest, als alle geluiden scherp opgenomen worden door een lui oor: Pietje die thuis moet komen eten, de pannen van de overburen, de verlate chauffeur met de lege vrachtauto rammelend naar de garage. Zo is het bestaan. Op zichzelf (ik ben niet de eerste die het beweert) is het goed noch slecht.
De tekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos