Terug naar Oer
Nietszches Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik
door J.P. Guépin
In 1810 verscheen een Mythengeschichte der Asiatischen Welt, door Joseph Görres. Hierin werd tegenover de historische mens de mythische mens van de oertijd geplaatst, die nog met een navelstreng aan de natuur verbonden is, en daarvan in de mythen op boven-individuele wijze getuigt: Dit demonisch stamelen (Lallen is het Duitse woord) van de mythe is iets geweldigs, verre superieur aan de verzinselen van de historische dichters.
In deze meeslepende conceptie is het romantisch verlangen verwerkt naar een poëzie die meer biedt dan de klassieke, naar een openbaring die de in de Verlichting zo mishandelde Christelijke kan vervangen. Echter wie diepzinnigheid zoekt moet, zo geen onzin, dan toch Freud verwachten: het is een wensdroom.
In hetzelfde jaar liet Görres' vriend, de Heidelbergse professor Creuzer, het eerste deel van zijn opzienbarende Symbolik verschijnen, dat dezelfde gedachte als grondslag heeft. Hier echter heeft de aprioristisch metaphysische opzet van Görres plaats gemaakt voor de ambitie dit nu ook wetenschappelijk, filologisch-kritisch, te bewijzen. Dat is natuurlijk onmogelijk want een dergelijke oer-eenheid is juist per definitie onhistorisch. De wensdroom wordt dus gerationaliseerd, en de achttiende eeuw kruipt naar binnen; van de oertijd blijft daarmee niets anders over dan een samenzwering van goedwillende priesters, die hun eerbied voor de natuur of het monotheïsme uitdrukken in symbolen, die, al werden ze door de dichters frivool misbruikt, toch als rebussen op te lossen zijn. Dit oermonotheïsme bezorgde hem een eredoctoraat van de theologische faculteit.
De filologen hebben de boeken van Creuzer een voor een gekraakt, niemand bekommert zich nog om hem, zodat het bovenstaande evengoed ongeschreven had kunnen blijven, ware het niet dat deze vernietigende kritiek gevolgen heeft gehad. Diepzinnige en poëtische naturen blijven nu eenmaal ter wereld komen en hebben dus in onze tijd van groot prestige van de wetenschap behoefte aan theorieën die zowel hun diepzinnig als hun wetenschappelijk geweten tevreden kunnen stellen. Het ongeluk wil echter dat tot dusver al deze poëtische pogingen om in de Griekse mythologie meer te ontdekken dan de frivole ontucht die ons in de eerste klas van het gymnasium werd bijgebracht door serieuze filologen zonder moeite konden worden afgekraakt.
Hun hoogmoedig afwijzende houding nu heeft de klassieke wetenschap zo erg geïsoleerd, dat b.v. in een enige jaren geleden verschenen bundel vertaalde gedichten uit de wereldpoëzie, ondanks de klassieke titel Pegasus op wereldreis geen enkel uit het Grieks of Latijn vertaald gedicht werd opgenomen, wel natuurlijk een overvloed van verzen uit het Kwakiutl. En wie zich op moderne wijze met de oudheid bezig houdt zoekt de meer obscure, primitieve of bizarre kanten op, of verbarbariseert zelfs de Griekse eigennamen, als Ezra Pound in zijn vreselijke bewerking van Sophokles' Trachiniai.
Ondertussen groeit de parawetenschappelijke traditie, die dus heimelijk bevrediging zoekt in de moederschoot, onbekommerd verder. Een van de pijlers vormt Das Mutterrecht van Bachofen, die de oerverbondenheid zocht in de toen nog volslagen onbekende voor-Griekse tijd, waarin een matriarchale promiscuïteit zou heersen. Dit soort literatuur is tegenwoordig zo omvangrijk geworden dat b.v. een fumiste als de Jungiaan Neumann zijn werken op een indrukwekkend podium van noten kan plaatsen.
Het grote struikelblok voor de diepzinnigen is altijd Homerus geweest, die de oudste Griekse dichter is, en bij wie de frivoliteit al volop aan de gang is. Plato had er al moeilijkheden mee, en in de late oudheid werd de oplossing vooral gezocht in allegorische verklaring, een jammerlijke bezigheid die tegenwoordig alleen nog maar dominees aantrekt.
De andere oplossing is gewoon te ontkennen dat Homerus de oudste dichter is. ‘La poésie s'est entièrement détournée de sa voie depuis la grande déviation homérique!’ ‘Avant Homère quoi?’ ‘Orphée’, zei Mallarmé; ‘Die Modernen reden so entsetzlich viel von Orphikern’, stelde von Wilamowitz daar tegenover.