Paap gerichte requisitoir over en weer ons beof ontlastende aandeel te werpen in de door ons beiden graag gehanteerde weegschaal der rechtvaardigheid, wil ik ook nog even het volgende citeren uit Paaps ‘De kapelaan van Liestermonde’, die merkwaardige droogpedante Bildungsroman uit 1910, waarin Paap tegen de hier op de platte hak genomen katholieken het verwijt richt van... jodenhaat!
Ergens worden er een kapelaan en een pastoor in ten tonele gebracht, die op een gezamenlijke wandeling twee zich frivool gedragende meisjes ontmoeten. De kapelaan berispt de deerntjes en wijst op twee andere meisjes, die zich wel degelijk fatsoenlijk gedragen.
‘Och kapelaan, zei Lize Roujou, dat zijn immers Jodinnetjes.
Zij lachte en draaide weer in het rond, dat de rokjes opvlogen, en keek weer naar mijnheer pastoor.
Nu, dan eisch ik, dat jullie voortaan even fatsoenlijk bent als zulke Jodinnetjes. En nu vooruit! En bedaard naar huis!
Heel wonderlijk vonden zij dat blijkbaar, maar de toon, waarop het gezegd werd, maakte dat zij gingen.
Kapelaan Heynsberg, zei pastoor Van Dorsem, dat u de meisjes van mijn parochie naar Jodinnen verwijst, dat moet niet weer gebeuren.
Want diep zit de Jodenhaat in de ziel van den vromen Roomsche. Van jongs af leeren sommige ouders hun kinderen, het teeken der Jezuïten IHS dat niets anders is dan in Grieksche hoofdletters de drie eerste letters van het woord Jezus met boven de middelste letter een kruis, te lezen als: Joden hebben steenen harten, Jezus hebben zij gekruist; van jongs af wordt aan allen als zedeleer gedoceerd,
dat zij geen Joodsch geneesheer of apotheker mogen hebben; den meisjes wordt gezegd, dat zij vooral niet dienstbaar bij Joden moeten worden, wijl die ‘door en door geil’ zijn - ‘perquam lascivi’ volgens de Theologia Moralis van Aertnys, waarin Heynsberg op het Groot-Seminarie de zedeleer had moeten studeeren - en op Goeden Vrijdag, wanneer de priester in het bijzijn der geloovigen aan het altaar bidt: 1. voor de Heilige Kerk Gods; 2. voor den Zeer Heiligen Paus; 3. voor alle bisschoppen, priesters, diakens, subdiakens, acolythen (lichtdragers), exorcisten (duivelbezweerders), lectoren, ostiarii (deurbewaarders), belijders, maagden, weduwen en voor heel het heilige volk Gods; 4. voor den Zeer Christelijken Keizer (als die in het land is); 5. voor de cathechumini (de nog ongedoopte aspiranten); 6. voor de heele wereld om van alle kwalen verlost te worden; 7. voor de ketters en scheurmakers, dat ze weder tot de kerk mogen komen, dan bidt hij, alvorens ten negende de Heidenen te gedenken, ten achtste ook voor de Joden, maar in deze bijzondere woorden: ‘Laat ons ook bidden voor de trouwelooze Joden (Oremus et pro perfidis Judaeis), opdat God, die onze Heer is, het omhulsel van hun harten wegneme en zij erkennen Jesus Christus, onzen Heer.’
En terwijl voor al de andere gebeden de diaken en de subdiaken uitnoodigen tot het buigen der knieën, wordt dit hier weggelaten om er aan te herinneren, dat de voorvaderen der nu levende Joden weleer uit spot voor Jesus zijn neergeknield.’
Ik meen dat déze als orator didacticus vermomde Paap, die de katholieken kapittelt vanwege hun ‘antisemitisme’, ook nog wel even uit zijn graf mocht worden opgeroepen.