Op onze zwerftochten door Kingston, voor ons bezaaid met achtergelaten huizen, dienstboden en katten, hebben wij nu een tijdelijk onderdak gevonden in een straat op de campus van de universiteit waar door vier gezinnen de Nederlandse kolonie op dit eiland voor 70% vertegenwoordigd is. Ons bewustzijn in het buitenland te leven is daardoor verscherpt, niets draagt daar zo toe bij als het gezelschap van landgenoten die door een geografisch toeval om je heen gegroepeerd werden. Vooral als het gaat om buitenlanden bewoond door inboorlingen: koloniën, met een ouderwets woord. (Niet alle Jamaicanen zijn overigens inboorlingen-sommigen horen tot ‘oude families’, dat zijn families die ondanks hun ouderdom niets van het Jamaicaanse coloriet overnamen - maar de meesten zijn het wel, hoewel bepaald niet Indianen).
‘Die mensen’, zegt mevrouw D., ‘je moet weten hoe met ze om te gaan, maar dan gaan ze ook voor je door het vuur.’ Zij kwam mij vele huizen geleden al opzoeken, had gehoord dat we uit Nederland kwamen, we dronken op een uur waarop men hier de rum met gemberbier aanlengt een kopje koffie, en spraken af elkaar indien nodig te hulp te roepen.
Die hulp is nu, sinds we elkaars overburen werden, van pas gekomen. De familie D. stelt namelijk alles voor dat men van Holland, indien men zich aan het genoegelijke beeld ervan gehecht heeft, maar kan wensen: kinderzegen en huiselijkheid, de koekjestrommel en het blinkende koper, maar daarenboven, te mooi om cliché te zijn: koeien. Twee levensgrote koeien grazen in hun tuin en worden er onder grote belangstelling van de buurt twee maal daags hygiënisch gemolken. De melk houdt niet alleen het vaderlandse formaat van de gezinsleden op peil, wat er van overblijft wordt 's morgens vroeg aan huis bezorgd bij de drie andere Hollandse gezinnen tegen betaling van de onkosten. Soms wordt ook een dozijn goed gewassen eieren geleverd en wij krijgen dan nog, geheel voor niets, Jules de Corte op bed. Temidden van vreemde zeden en gewoonten verschaffen zij ons een glimp van een solieder leven - zo kan het ook, en meer nog - zo zijn wij Hollanders eigenlijk allemaal.
Voor onze landgenoten verderop in de straat is dit echter maar een schrale troost. In tegenstelling tot de kranige D.'s is het hen niet gelukt hun stukje vaderland op vreemde bodem over te planten - geen wonder, want waar zij van houden is de Cultuur, en die, zij zijn het er over eens, gedijt hier niet. Het is boeiend om te zien hoe het vrouwtje uit de Deurloostraat en haar nieuwe kennis uit Alkmaar acuut lijden onder het gebrek aan de dingen des geestes die het leven thuis zo sprankelend maakten. Walgend van de eeuwig blauwe lucht, moegestaard op vreemde flora, snakken zij naar hun vaderland vol toneelstukken en concerten, goede boeken en stimulerende conversatie. Het Handelsblad en de Alkmaarse Koerier, de grappen van Wim en de serieuze gesprekken met Truus, zij herrijzen briljant en onvervangbaar als de achttiende eeuw in Frankrijk. De ware patriotten vind je vandaag de dag nog maar in het buitenland, en hoe verder weg des te meer ervan, net als de munten van Koningin Victoria met hangend haar die hier dagelijks onze portemonnaie in en uit gaan.
R.R.