Het boek ‘A l'écoute de monsieur le maire’ bevat een paar honderd redevoeringen voor allerlei gelegenheden. Men vindt er natuurlijk een groot aantal varianten voor de veertiende juli en een dertigtal openingstoespraken, vanaf de opening van een bewaarschool tot de opening van een duivententoonstelling.
Redevoeringen ter opening van congressen van oud-strijders staan er naast redevoeringen bij het aansteken van de kaarsen van een kerstboom voor kinderen van oudstrijders. Voorts is er een keur van tafel- en grafredes, allemaal doorspekt met geleerde citaten en moeilijke woorden zoals ‘lustrum’ die in voetnoten worden verduidelijkt (‘espace de cinq années’).
De tafelredevoeringen zijn afgestemd op brandweermannen, blaaspoepen, kaatseballers, jagers, politieagenten, fietsers, hengelaars, kinderrijke gezinnen, mensenredders, vijanden van tuberculose en slagers. Voorts vindt men in het boek huilerige grafredes op andere burgemeesters, schoolhoofden, notarissen, pastoors en dat soort notabelen.
Al deze redevoeringen hebben nu een kenmerk gemeen: de spreker vangt altijd aan met twee leugens. Ten eerste geeft hij de toehoorders een straaltje hoop door te zeggen dat hij het kort zal maken. Ten tweede veinst de spreker dat hij zeer ongaarne het woord neemt.
De toespraak tot een société nautique (waarbij gepreciseerd wordt dat men er zowel gewone roeiers als kanoërs mee kan gerieven) begint met de volgende woorden: ‘Ik zou mij er gaarne van onthouden hebben, U deze redevoering aan te doen, ware het niet dat de traditie, die oude veeleisende dame, mij ertoe verplichtte’.
De rede tot de hengelclub vangt als volgt aan: ‘Indien ik naar het duiveltje in mij geluisterd had dan zou ik misschien rustig thuis gebleven zijn op deze fraaie junidag. Evenwel...’. Een variant op deze rede begint met ‘Omringd als ik ben door hengelaars, heb ik mij afgevraagd of ik werkelijk wel het woord moest nemen aangezien ik weet, hoezeer de hengelaar de stilte mint. Indien ik evenwel toch enkele woorden wil zeggen...’
De rede tijdens de taart op een gouden bruiloft begint als volgt: ‘Ik heb niet de bedoeling een lange redevoering uit te spreken, aangezien deze alleen maar de zo hartelijke en intieme sfeer van deze maaltijd voor een korte spanne tijds zou doen vervagen. Sta mij alleen toe...’
‘Waarlijk,’ zo begint de toespraak tijdens het banket van ingenieurs van openbare werken, ‘deze bijeenkomst is zo intiem en hartelijk dat ik haast zou vrezen de genoegelijke sfeer te verstoren door het woord te nemen. En indien ik dan mijn aarzeling tenslotte overwin...’
En dat is nu juist de ellende. Dat soort mensen overwint zijn aarzeling altijd, temeer daar het de hele toespraak - compleet met een kernachtig citaat van Juvenalis of zo iemand - voor de spiegel uit het hoofd geleerd heeft.
Men tracht ons aan te praten dat De Gaulle ijdel is. Zo'n (uit de duim van een journalist gezogen) baldakijn boven een veldbed in het hooggebergte van Algerije ligt ons introverte ‘Hollanders’ zwaar op de maag, terwijl wij goedkeurend mompelen als wij vernemen dat de president van de Hoge Raad der Nederlanden alleen maar niet bekeurd is wegens het rijden zonder achterlichtje - op een oude fiets - omdat de politieagent toevallig wist dat zijn zoon zo voortreffelijk schaakt.
Maar ik ben er nog niet zo zeker van wie ijdeler is. De Gaulle, die van het balkon van de prefectuur van Toulouse alleen maar zegt: ‘Vous réclamiez Charles de Gaulle? Eh Bien! Le voici!’. Of die burgemeester, die een toespraak uit het hoofd leert ter gelegenheid van het bezoek van de minister: ‘Het is een hachelijke eer voor een bescheiden burgemeester om hier enige passende woorden te richten tot de eminente bestuurder die ons stadje de eer van zijn bezoek schenkt. Maar ik houd mij ervan overtuigd dat Uwe Excellentie zo goed zal willen zijn om de tekortkomingen van deze toespraak over het hoofd te willen zien en die overtuiging geeft mij de moed deze toespraak te beginnen en de kracht om haar tot een goed einde te brengen’.