vaan, die geruime tijd een rol heeft gespeeld in het uitvoerende comité van de Komintern en nauw betrokken is geweest bij de stichting van de communistische partij in ‘Insulinde’ heeft, naar men in Djakarta beweert, al geruime tijd in, of in nauw contact met, het presidentiele paleis verkeerd voor hij, na jaren in Indonesië alleen bij geruchte te zijn genoemd, weer tevoorschijn kwam.
Omstreeks 1917 wordt zijn naam voor het eerst genoemd. Hij is dan een van de vurige jongemensen in de Sarekat Islam, een in 1912 door Tjokroaminoto gestichte vereniging die streefde naar de geestelijke en intellectuele ontwikkeling van de inlandse bevolking. In dezelfde tijd bestond ook de, onder andere onder invloed van de Nederlander H.H.F.M. Sneevliet gestichte, Indische sociaal-democratische vereniging, die wij nu kortweg een communistische organisatie zouden noemen. Deze I.S.D.V. zocht contact met mensen uit de Sarekat Islam teneinde meer invloed op de bevolking te kunnen uitoefenen en zij vond, voorzover zij de gedachte van onafhankelijkheid van de archipel van het Nederlandse gouvernement aanroerde, een gretig gehoor bij het vooruitstrevende deel van de Sarekat Islam.
Een van die revolutionaire figuren was de toen ongeveer twintigjarige Semaun. Hij trad al spoedig op de voorgrond in de linkse kringen en was een van de voormannen toen er een P.K.I., een Indische communistische partij, werd opgericht. Hij had ook al, samen met Sneevliet, een aandeel gehad in een propaganda- en contactbureau te Sjanghai dat waarschijnlijk een instelling van de Komintern is geweest. Op zijn voorstel aanvaardde een besloten commissie in een besloten vergadering van de P.K.I. het programma van de Komintern en wierp de partij zich meteen op een van de punten daarvan: strijd tegen het pan-islamisme.
De Sarekat Islam, waarvan de naam duidelijk maakt dat de leden hun progressiviteit op een religieuze grondslag wilden plaatsen, legde dit punt uit als strijd tegen de islam en begon de communistische partij daarom te bestrijden. De P.K.I. verkondigde dat zij zich niet alleen tegen de pan-islamitische beweging keerde, maar ook tegen het pan-aziatisme en verder tegen elke beweging die het ‘imperialisme’ bestreed maar daarbij religieuze of nationalistische leuzen voerde. Want, aldus de redenering, dat waren termen die naderhand weer zouden worden gebruikt om het volk opnieuw te onderdrukken.
Hierover is destijds veel gedebatteerd, voornamelijk in de Sarekat Islam die sterk door communisten was geïnfiltreerd. Een van de felste tegenstanders van Semaun en van de intussen opgedoken Tan Malakka was de Sumatraan Hadji Agus Salim, later de gevatte en intelligente ‘grand old man’ van de revolutie. De partijleiding wist, met het argument dat de communisten de islam ontrouw waren geworden, te voorkomen dat Semaun en zijn aanhang het overwicht kregen. De communisten reageerden hierop door een rode Sarekat Islam op te richten en de oorspronkelijke partij voor ‘kapitalistisch’ uit te schelden.
Intussen had Semaun in 1923 een spoorstaking helpen organiseren, wat het gouvernement aanleiding gaf hem te arresteren en naar Timor over te brengen. Hij vroeg en kreeg tenslotte toestemming om het land te verlaten en is voorzover bekend regelrecht naar Moskou vertrokken waar hij vele jaren heeft geleefd. De P.K.I. voerde in toenemende scherpte een actie tegen het gezag, tegen het kapitalisme en tegen elke organisatie, die niet communistisch was. Ze werd met felheid bestreden door de oorspronkelijke Sarekat Islam, door de Budi Utomo (een vereniging van Javaanse intellectuelen) en door de Muhammadijah (later een groep in de Masjumi).
In de Komintern had Semaun naar het schijnt veel moeite om te verklaren waarom de communistische partij die hij had achtergelaten niet meer succes had. Hij weet dat onder andere aan ‘nationalistische neigingen’ in de partij, die door Nederlandse ‘kameraden’ werden geïnspireerd. Maar er heerste binnen deze rode organisatie toch ook geen eenstemmigheid over de houding die men moest aannemen tegenover de groeiende nationalistische bewegingen in de gekoloniseerde landen, zoals ook in de Russische communistische partij uiteenlopende meningen bestonden over nationalistische en provincialistische ‘reformistische’ denkbeelden. Stalin keerde zich in 1926 fel tegen deze ‘fractiegeest’ maar in hetzelfde jaar deed het uitvoerende comité van de Kominform toch een poging om een internationale anti-kolonialistische liga te stichten.
Het Duitse rijksdaglid Münzenberg is daar een van de voormannen in geweest. En op een congres in Brussel verschenen ook afgevaardigden van de vereniging van revolutionair-nationalistische studenten in Nederland, de Perhimpoenan Indonesia. Die afgevaardigden waren Mohammed Hatta, de latere vice-president, en Nazir Pamuntjak. Ook Ali Sastroamidjojo, de latere premier, was lid van deze in 1923 gestichte vereniging. Tijdens dat congres werd bekend, dat Hatta en Semaun een soort gentlemen's agreement