Nederlands - O.K. van het Hollands weekblad? Deze schrijver is toevallig van mening, dat het jammer was dat Eisenhowers bezoek aan Europa nodig was - zonder Europees wantrouwen in Eisenhowers bedoelingen zou het niet nodig zijn geweest -, maar dat, nu het eenmaal heeft plaatsgevonden, het een groot succes moet worden genoemd. Het heeft de troebele sfeer van wantrouwen en verdachtmaking weggenomen (althans tussen Amerika en Europa, want tussen de Europese landen onderling bestaat zij nog). Eisenhower kan, gesteund door het Europese vertrouwen, zijn gesprekken met Chroestsjow beginnen. Misschien is, te oordelen naar de geestdriftige ontvangst in de drie hoofdsteden, het vertrouwen in Eisenhower zelfs groter dan hij ooit zal kunnen waarmaken of dan de Europese regeringen hem ooit zullen laten waarmaken. Die geestdrift zonder wanklank kan alleen maar verklaard worden uit het feit, dat men in Eisenhower de man ziet die ons, hoe dan ook, uit de Berlijnse crisis zal helpen. Maar zo'n wonderman is Eisenhower niet.
*
Dat dan is de mening van deze schrijver. So what? Zijn mening is misschien juist en misschien ook niet, scherpzinnig en misschien ook niet. Maar daar komt het niet op aan. De vraag is: wat doen we met zo'n mening (gesteld dat zij juist is)? Wat kopen we ervoor? Het antwoord is: niets. Is zij zo gratuite, omdat zij de mening van een enkeling is of omdat zij zo conformistisch is? Omdat er niet genoeg mensen achter staan of omdat er te veel mensen achter staan? Om geen van deze redenen. Zij is gratuite, omdat zij een gebeurtenis betreft die geen specifiek Nederlandse belangen raakt en die evenmin een punt van controverse in Nederland is geweest. De mening is, in laatste instantie, gratuite omdat zij verkondigd wordt tegenover een publiek dat heel goed weet dat het, wat het ook moge denken, op sommige kwesties toch geen invloed kan uitoefenen. Zodra de toeschouwer
tot de toeschouwers gaat spreken, wordt het academisch.
Plet is een gevoel dat vele Nederlanders, als ze zichzelf niet te belangrijk vinden tenminste, vaak moeten hebben. Onze diplomaten bijvoorbeeld (hopen we). Toch moeten die wel een dikke huid hebben. Anders zouden ze aan het gevoel van eigen beperktheid te gronde gaan. Dit gevoel is nu eenmaal inherent aan het besef inwoner van een klein land te zijn. Er zijn vele dingen die buiten ons om beslist worden, dingen waarop wij geen invloed kunnen uitoefenen, dingen waaromtrent onze mening gratuite is. Tenzij wij zouden gaan chanteren. Maar daar zijn wij, Nederlanders, te fatsoenlijk voor. Of te benepen? In ieder geval: het buitenland kent onze inhibities.
Pas interessant (in de zin van niet-academisch) wordt Nederlands standpunt in zaken waarin het partij is of waar het niet buiten gelaten kan worden. Wat moet ons beleid zijn in de controverse gemeenschappelijke markt-vrijhandelszone? Moeten we het E.E.G.-verdrag strikt naar de letter of ruim interpreteren? Zijn we loyaler dan nodig is t.a.v. het N.A.V.O.-hoofdkwartier? Kunnen we onder bondgenoten het ‘voor wat hoort wat’ laten gelden? Hoever kunnen we bilateraal gaan in onze relaties met de Oosteuropese landen? En natuurlijk: is er een alternatief voor het tegenwoordige Nieuw-Guineabeleid? Wie daarover een mening uitspreekt, heeft - terecht of ten onrechte - het gevoel dat hij iets vruchtbaars bijdraagt tot de discussie. De Oost-Weststrategie valt daar, wat ons betreft, niet onder. Eisenhower gaat aan ons voorbij.
J.L.H.