stijl kan schrijven en een man is van eruditie, met belangstelling in historische achtergronden en geneigd zijn uitspraken wel te documenteren. Uw vermoeden dat zijn werk een politieke strekking en met de grote tweespalt in de wereld te maken heeft, is natuurlijk juist, maar het berust toch ook weer niet op de paniek die zekere Russische prestaties teweeggebracht hebben, want het is voortgekomen uit toespraken die zich over een periode van een aantal jaren uitstrekken. Het mist dan ook de eenheid die reeds Aristoteles voorschreef (zegt hij). Het motto is een woord van Jefferson, hierop neerkomend dat vrijheid en onwetendheid nimmer samengaan. Gij begrijpt nu ook dat freedom in de titel niets van doen heeft met de vrijheid die men voor docent of leerling bij het onderwijs zou kunnen opeisen. Het is eerder andersom. Om zijn politieke onafhankelijkheid te handhaven zal een volk flink moeten leren, ook veel wat inspanning vraagt en zelfdiscipline; het schoolsysteem moet van die gedachte getuigen. Rickover houdt daarbij uiteraard een pleidooi voor het rationele denken, dat de basis is voor natuurwetenschap en techniek. Maar een sympathiek element in zijn werk is het ontbreken van een eenzijdigheid die men zou hebben kunnen verwachten: nergens blijkt wat wij een extreme bêta-mentaliteit zouden noemen, hij heeft het oog open voor de humanities, voor geschiedenis en taal.
De uiterst scherpe kritiek die de admiraal uit op het onderwijs in zijn land lezen wij uiteraard met een licht leedvermaak en een adequaat superioriteitsbesef. Hoe kan een instelling universiteit heten, zegt hij, als er ook huishoudkunde en ‘cosmetology’ onderwezen wordt, waar men promoveren kan op een proefschrift over de optimale vensteroppervlakte in een klas van zoveel leerlingen in dat en dat schooltype, waar men de bachelorsgraad kan behalen na het volgen van een cursus in ‘trailer-park operations’. Vernietigend is zijn oordeel over de overdreven waardering van de opvoedkunde en hij citeert het studieprogramma van een grote universiteit met 97 professoren voor ‘education’ tegen 16 voor de gehele wis- en natuurkundige faculteit. ‘The ultimate looser is the american child’. Gij begrijpt dat ook de sportbeoefening een veeg uit de pan krijgt en bij Rickover kunt gij leren dat de coach van het voetbalelftal van de school beter wordt betaald dan de natuurkundeleraar en dat in Florida 60% van de principals voormalige sportleiders zijn.
In het licht van des admiraal's kritiek wordt zijn bewondering voor de Europese schoolsystemen begrijpelijk. Was er maar een uniform eindexamen, verzucht hij; dan was er een standaard waaraan men het peil van het onderwijs meten kan; nu kan het dalen zonder dat men er erg in heeft. Er wordt op onze scholen te weinig gewerkt: 180 schooldagen tegen 240 in Nederland. Daar geeft men behalve wat gymnastiek, tekenen en muziek alleen academie subjects, bij ons een rij van oppervlakkige vakken. En met onmiskenbare afgunst vermeldt hij dat op de Nederlandse scholen van twee tot zes uur dagelijks huiswerk een eis is. In Amerika haal je het eind met 16 credits, Rickover berekent dat onze H.B.S. equivalent is met 30, het gymnasium met 40 punten. In Nederland is het rendement dan ook slechts 50%; er wordt daar goed geselecteerd, kom daar bij ons eens om. In Nederland moet men veel tijd geven aan vreemde talen, maar ‘our high schools are not only inferior to the Dutch secondary schools in foreign languages but in all other subjects as well’.
Het veertiental pagina's dat in een appendix van Rickover's boek aan het Nederlandse onderwijssysteem gewijd wordt, maakt een bevredigende indruk, al zijn begrijpelijkerwijze niet alle informaties juist. Dat Gymnasium-alpha in wis- en natuurkunde weinig achter staat bij bêta is evenmin waar als dat in het laatste boldriehoeksmeting wordt onderwezen, dat, ik meen in 1920, is afgeschaft. Dat beide toegang geven tot elke academische studie is niet juist maar kan van helderziendheid getuigen. Men kan er wel mee instemmen dat het verwerven van de doctorsgraad geen kwalificatie oplevert (al is het niet geheel waar), maar wij wisten niet dat voornamelijk hoogleraren gepromoveerd zouden zijn.
*
Education and Freedom is een uiting van oprechtheid en zelfkritiek, van moed en goede wil, niet alleen voortgekomen uit de bezorgdheid voor technische achterstand, maar ook uit het streven om de Amerikaanse kinderen, aan wie het is opgedragen, zo goed mogelijk op te voeden. Dat ons land als voorbeeld wordt gesteld mag even voldoening geven, maar meer ook niet. Dat wat je niet hebt lijkt begerenswaardig en in de verte zijn alle weiden groen. Laten wij doorgaan met veel leren, ook van Amerika.
De tekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos