Meningen van lezers
Is Gans een all round Telegrafist?
Bij zijn noodzakelijk verweer in nummer 14 heeft Peereboom meteen zijn eigen kijk gegeven op Jacques Gans en het Telegraaf-publiek. Hij laat dit op diens stukjes reargeren in de trant van: ‘Honderd jaar geleden, voordat die slappe socialisten het spel kwamen bederven met hun ethische praatjes was het hier een ruig en avontuurlijk land. Potverdomme, dat was andere koek. Grote daden! Visie! Koloniën! Niets weggeven! (-) Nozems, dat is het hele socialisme. Nozems!’
Dat is leuk gezegd, maar beslist niet de moraal van bedoelde stukjes, en verder lijken mij zelfs de meeste Telegraaf-lezers toch niet dom genoeg om er zulk een moraal uit te halen. Een iets genuancerder kijk op het geschrijf van Gans kan geen kwaad, ook al is dit zowel menselijk als zakelijk niet bijzonder belangwekkend.
Eijkelboom heeft onlangs in Vrij Nederland (nr 41 een heel wat realistischer portret van Gans getekend. Deze komt hier uit de verf als een overloper, die eerst de hele maatschappelijke en politieke wereld op zijn non-konformistisch venijn trakteerde, maar later als medewerker van de Haagse Post en De Telegraaf eenzijdig het kommunisme en het daarmee praktisch vereenzelvigde socialisme is gaan bestrijden. Hoewel Eijkelboom aan een cynische passage in Liefde en Goudvissen profetische betekenis toekent, heeft hij de indruk, dat Gans wel degelijk meent wat hij in De Telegraaf schrijft. Hij houdt Gans voor een overloper met huid en haar: ‘toen hij zich eenmaal “verkocht” had, verloor hij ook meteen alle normen van fatsoen, logica en goede smaak uit het oog’.
De eerste indruk is ook wel de mijne: Gans gelóóft blijkbaar in zijn rol van Sint Joris tegen de rode draak, anders zou hij niet zo alle proporties uit het oog verliezen. Maar de laatste indruk behoeft geloof ik enige korrektie, zij het in veel mindere mate dan de voorstelling van Peereboom. Wel onthoudt Gans zich nu angstvallig van zijn nog in 1950 afgevuurde kritiek op Mr. Hiltermann c.s., maar hij is in elk geval niet gaan verheerlijken wat hij toen heeft bestreden.
Vergeefs zal men in zijn stukjes zoeken naar lofzangen op de goede oude tijd en naar ferme-jongens-stoere-knapen-romantiek. War er ook van Gans geworden is, hij is nog geen leeuw en ook nog geen papegaai van wijlen Gerretson. Afgezien van zijn sympathie met het experiment De Gaulle tapt hij niet uit de konservatieve, autoritaire en nationalistische vaatjes van De Telegraaf, maar uitsluitend uit het individualistische, om niet te zeggen anarchistische vaatje.
Wat Gans het socialisme verwijt is niet ondermijning van het gezag of verraad aan het heldhaftig verleden. Trouwens, het beeld van een ‘slap’ en dekadent socialisme vindt men in Nederland nog maar in zeer bepaalde kringen. Voor de meeste middenstanders en boeren zijn Drees, Hofstra en Mansholt heus geen ethische frazeurs, laat staan ‘nozems’, maar mannen die zeer goed weten wat ze willen en zelfs hun konfessionele medeministers naar hun hand zetten. Die het slechte willen natuurlijk en dit met bemoeizucht en dwingelandij uitvoeren; maar volgens De Boerderij (een nogal demagogisch weekblad) wreekt zich hier juist het gebrek aan vizie en efficiency van de boeren zelf
Terug naar Gans. Deze verwijt het socialisme verraad aan de vrijheid: vanwege dit verraad meent hij te moeten bestrijden wat hij vroeger zelf heeft aangehangen. Wanneer hij de vrijheid nu weer in het oude laissez-faire zoekt, is hij mijns inziens het slachtoffer van groteske illusies, mogelijk geïinspireerd op de idyllische voorstellingen van Wilhelm Roepke en de zijnen. Hij werpt zich op als beschermer van de rekalcitrante oostkappelse boer François Dekker, omdat hij daar het geluk van Philemon en Baucis wreed verstoord ziet door de Mephistopheles van het Landbouwschap. Maar onder een bestel van laissez-faire zou het geluk van de kleine boer Dekker nog veel grondiger verstoord worden door de Mephistopheles van de konkurrentie.
Ik beweer dan ook niet dat Gans, met zijn idylle van vrijheid blijheid, zijn onwaarschijnlijke insinuaties en zijn vereenzelviging van het socialisme met kommunisme en fascisme, over enig politiek inzicht beschikt. Maar wel beweer ik, dat men hem niet zonder meer kan vereenzelvigen met de konservatieve en nationalistische ressentimenten, die elders in De Telegraaf gekultiveerd worden.
Uiteraard heeft Gans met zijn betrekkelijk eigen geluid een bepaalde ‘funktie’ in de Telegraaf-kolommen. Non-konformisme, dat zich uitsluitend tegen links richt (en hoe!) en de eigen heilige huisjes spaart, kan de rechterzijde best gebruiken. De funktie van Gans hier is dan ook te vergelijken met de funeste rol van de fellow-travellers op ander gebied. Iemand die begrip aan fatsoen paart zou zich trouwens voor iedere vorm van medewerking aan De Telegraaf generen. Maar aan de andere kant mag men Gans niet verantwoordelijk stellen voor het gebrek aan onderscheidingsvermogen van de lezers van dit blad (en blijkbaar niet alleen van hen). Bovendien heeft het telegrafisme meer weg van een ‘nuisance’ dan van een wereldgevaar.
Leiden
A.V.N. van Woerden