rien que je n'aurais fait il y a vingt ans en Chine ou en Espagne, waarop hij er aan toevoegde dat hij zich nog altijd niet voor politiek interesseerde; dit laatste ‘en scandant les mots’, volgens Le Monde.
Over het in beslag nemen van kranten en weekbladen. Malraux, zonder te verhullen wat hij over zulke aantastingen van de persvrijheid dacht: - Maar wie heeft de Gaulle tenslotte gesupprimeerd, de comités du salut public in Algiers of L'Express en France-Observateur?
De martelingen werden ter sprake gebracht, waarvan Malraux ruim een jaar geleden had gezegd dat zij niet meer voorkwamen, en een Braziliaan citeerde Sartre's voorwoord bij Henri Allegg's La Question. Malraux: - Moi, j'ai été devant La Gestapo. Pas Sartre. Pendant ce temps il faisait jouer à Paris ses propres pièces visées par la censure allemande. J'ai été ministre de l'information, et pendant quatre mois, il n'y a pas eu de torture. Elle a réapparu depuis, c'est parfaitement vrai.
Hij bleef de dingen bij hun naam noemen terwijl hij het over de Algerijnse kwestie had; hij hing een allerminst rooskleurig beeld op van de situatie in Frankrijk op het ogenblik, maar zijn vertrouwen in de Gaulle was ongeschokt; geen enkele pijnlijke vraag werd hem bespaard, de affaire-
La Gangrène bijvoorbeeld. Malraux: - Quand le problème de la Gangrène est arrivé devant le conseil des ministres je pensais à la prière de Péguy: ‘Mère, voici les fils qui se sont tant
battus, ne les juge pas sur leur seule misère...’
Het laat zich gemakkelijk voorstellen hoe Massu zich bij het lezen van zijn ochtendblad in zijn koffie zal hebben verslikt, maar het is moeilijker te raden wat er in Debré moet zijn omgegaan. Men kent het standpunt van Debré inzake de Gangrène-affaire: het is alles een infame leugen, en zij die het over martelingen hebben, spreken met de stem van ‘l'anti-France’. En dan te bedenken dat Malraux door Debré's regering op goodwill-reis naar Zuid-Amerika is gezonden in verband met de behandeling van de Algerijnse kwestie binnenkort in de V.N. (‘ik zal bij geen enkele Zuid-Amerikaan om een stem bedelen, ik wil alleen mijn standpunt uiteenzetten.’)
Neen, het Franse kabinet is nog lang niet het ideale troepje waarvoor De Telegraaf het houdt: Debré, Soustelle, Frey en de minister van binnenlandse zaken, dat gaat nog, maar zij zijn met hun vieren en met hun vechten-in-Algiers-tot-het-einde-waan maar een armzalige minderheid gebleken tijdens de laatste kabinetszitting. Maar wat zou De Telegraaf moeten beginnen bijvoorbeeld met een hopeloze intellectueel en Tocqueville-kenner als Louis Joxe die, naar in Frankrijk wordt gezegd, in politieke kwesties dichter bij de Gaulle staat dan enig ander lid van de regering? En dan, Malraux is dus nog lang geen Gans.
H. van G.L.