klas, straatbende, NCSV-kamp - zij ook zijn georganiseerd. Zij verzetten zich tegen orde en gezag en zij beleven daar een mooie tijd aan. Als het gezag geen kans ziet op andere manieren de orde te bewaren, begint het met de praktijk van het stokjes-steken-voor: soms, als het gezag dom is, bestaan die stokjes uit de lat van de meester of de sabel en de knuppel van de agent, soms zijn het alleen maar de pennen van de leraren die onvoldoendes voor vlijt en gedrag op het rapport - de geëvolueerde lat - schrijven of de pennen van de ordeschenders zelf die stukjes leerboek moeten overschrijven.
Die verzetsdrang is op zichzelf slecht noch goed. Zij kan verkeerd uitpakken wanneer zij politieke accenten krijgt, wanneer zij gericht wordt op een bepaalde bevolkingsgroep, zoals bij de nozems in Notting Hill en bij de schoolkinderen in Little Rock, of wanneer zij aangewakkerd wordt door een volwassen fascistische, nationalistische beweging zoals indertijd bij de Hitler-jeugd. Die politieke accenten kunnen ook een invloed ten goede zijn; dat is gebleken bij de Hongaarse opstand waarin de nozems een groot aandeel hadden. Zolang, zoals op het ogenblik in Nederland, het nozemverzet geen politieke bijbetekenis heeft, en niets meer is dan een l'art pour l'art, opwindend voor de deelnemers en vervelend soms zelfs gevaarlijk voor hun omgeving, is er niets bijzonders aan de hand.
*
Het bijzondere begint hier pas bij de reacties van ouderen die niet kunnen hebben dat er met propjes geschoten wordt in de openstaande ramen van hun waardigheid: bij de politie die, in Amsterdam net als indertijd in Den Haag, haar zelfbeheersing verliest en daardoor het relvuur meer aanwakkert dan dooft; bij De Volkskrant die spreekt van een ‘tragische kortsluiting’ die er zou bestaan tussen nozems en maatschappij; en vooral bij Elseviers Weekblad dat op de humorloze commandotoon van de dictator, die ‘ongeregeldheden’ wenst te onderdrukken, verkondigt: ‘Hieraan moet een einde komen. Wij geven per jaar 1,7 miljard aan onze defensie uit. Als de politie in Amsterdam om begrijpelijke redenen haar taak niet aan kan, zou zij misschien een beroep op enkele militaire formaties kunnen doen. Bovendien, ware het niet beter in plaats van onze flinke marechaussees aan de grenzen passen te laten controleren, hen naar die steden te dirigeren waar de politie door tekort aan personeel en middelen niet in staat is de veiligheid te waarborgen?’
Carmiggelt heeft gelijk wanneer hij zegt dat de nozems door hun wangedrag een doelwit verschaffen aan de ‘jeugdhaat’ die bij het ouder worden ontstaat, en dat zij daardoor in een behoefte voorzien. Maar in de weekorder van Elsevier staat nog meer te lezen dan jeugdhaat, namelijk de behoefte om er op te slaan en dat dure leger eindelijk eens voor iets anders te gebruiken dan voor die halfzachte passencontrole. De redactie van het blad zou het liefste willen dat onze kleinkinderen vol ontzag hun vaderlandse jaartallenboekjes opensloegen en daarin lazen:
1959: Veiligheid van de burgerij in gevaar gebracht door horden op de rand van de criminaliteit levende jongelieden, de zogenaamde nozems. Dank zij het kordate optreden van o.a. Elseviers Weekblad en het daaropvolgende koelbloedige ingrijpen van enkele militaire formaties konden de verzetshaarden binnen enkele dagen gezuiverd worden. Sommige opstandelingen gebruikten messen om zich tegen de mitrailleurs te verweren. Het aantal slachtoffers bij de oproerkraaiers bedroeg 600. Het leger leed geen verliezen van betekenis.
1960: Monument in Amsterdam opgericht ter ere van de handhavers van het wettig gezag en ter waarschuwing van het nageslacht.
Er wordt hier inderdaad ‘op de rand van de criminaliteit’ geleefd, zoals Elsevier het noemt, maar dan meer door meerder- dan door minderjarigen.