Onthouding uit hartstocht
door J.J.D. Rijk
Het is wellicht niet hoffelijk zich tegen de feestredenaar te verzetten - maar wanneer men is geprezen om zijn saaiheid en besluiteloosheid lijkt het me een goed recht. De lofrede op de ‘Oude Democratie’ welke K.L.P. in het twaalfde nummer van H.W. hield, is er een van deze prikkelende soort; immers de konklusie waartoe hij komt is een liefdesbetuiging aan een stelsel, waarin hij zich veelvuldig verkiest te ergeren ‘... omdat ik weet dat andermans misbaar en mijn vrijheid om mij daartegen te verweren stevig aan elkaar vastzitten. Een mens kan beter de dupe zijn van de macht van tien verschillende pausen, die elkaar met een scheef oog aan kijken en in toom houden, dan van één of twee’.
Voor Poll is het dus een zoeken naar het minst benauwende, minst duperende stelsel, en daarmee is de demokratie weer een van de negatieve komplimenten gemaakt, die ze zo rijkelijk mag ontvangen. The worst system possible, except all the others we tried before, schijnt Churchill eens gezegd te hebben, maar is daarmee al onze lof nu uitgeput? In ruil voor een onschadelijke, want alleen maar filosofische relativering ook van zijn eigen voorkeuren verheugt P. zich in zijn vrijheid van ergernis, die hij baseert op de gelijkheid, althans op de gelijkwaardigheid: ‘Dit principe van gelijkheid-voor-de-wet hangt samen met de principes van de verdraagzaamheid en van de eerlijkheid, en dat van de gelijkwaardigheid der voorkeuren. Pas wanneer men het over deze beginselen eens is, kan men gaan praten over individuele verschillen, over uitzonderingen op regels.’
Wie dit stelt geeft echter geen oplossing, maar slechts het probleem. Immers, juist door de nivellering van het gelijk te aanvaarden als voorwaarde voor haar ontstaan, vraagt en schept de demokratie de elite, die nodig is voor haar bestaan. Met een schone lei beginnen is mooi - maar als er nooit iets op geschreven wordt staat dat nogal onnozel. En wie kan dat beter doen dan een elite, zij het dan dat die er anders uitziet dan de oude, en dat zij niet de enige is die met een griffel schrijven kan? En dan: wie, anders dan de elite, heeft die macht? Het antwoord op deze retorische vragen is dat juist in de demokratie de lei beschikbaar is voor elke groep die zich tot elite maken kan; niet het begrip, of de aanspraken van welke elite ook heeft ze onderdrukt: alleen de schrijfkunst is gemeengoed geworden.
Natuurlijk is het wantrouwen tegen elke elite gerechtvaardigd, en welhaast plicht van ied're jongen willen wij geen slachtoffer worden van pauselijke machtsmisbruiken, wantrouwen zowel tegen het schemerige begrip elite als tegen de heel wat minder sche-
De tekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos