pers’ die vooraf waren opgesteld, vooral in die van een Schotse, van een Franse en van een Algerijnse student. De behoefte om tot overeenstemming te raken en toch allemaal gelijk te krijgen leidde tot het gebruik van steeds vager termen bij de groepsdiscussies. Vooral over ‘de plicht en de verantwoordelijkheid, speciaal voor studenten, om fundamentele menselijke waarden zoals vrijheid, rechtvaardigheid en waarheid te verdedigen’ was men het telkens volmondig eens. De overgang van informele groepsdiscussies in de tuin naar formele plenaire zittingen in de zaal was een tweede stap terug. De niet-Europese studenten werden, staande achter hun kartonnen landenbordjes, steeds demagogischer en daarmee simplistischer in hun woordkeus; de Europeanen toonden hun aard door ‘points of order’ op te werpen en aan te dringen op beperking van spreektijden om het programma van discussiepunten op tijd klaar te krijgen. Een Deense jongen las een in het Engels vertaalde verklaring voor van een Peruviaanse deelnemer die geen woord Engels of Frans verstond, en die zijn westerse medestudenten aanspoorde ‘wakker te worden’ en solidair te zijn met allen die vochten voor hun vrijheid en voor verbetering van de levensstandaard. Een Soedanese student riep uit dat studenten altijd voor het welzijn van de massa op de bres moesten staan, dat zij de nationale cultuur nooit mochten verloochenen, en dat zij, wanneer hun land onafhankelijk was geworden, niet moesten streven naar geprivilegieerde machtsposities.
Apolitiek stond op dit seminar gelijk met een scheldwoord. Alle deelnemers, ook de Nederlandse dus, waren het erover eens dat studenten onafgebroken geïnteresseerd dienden te zijn in politieke verhoudingen en problemen in de hele wereld. De meningen liepen alleen uiteen over de vraag of studenten als groep en als enkelingen een actieve politieke rol moesten spelen. Ja, wanneer hun belangen als groep aan de orde zijn, zei iedereen, en niemand vroeg zich af of de student zelf wel de aangewezen figuur is om die belangen te beoordelen. Ook ja, zei vrijwel
iedereen, wanneer het gaat om de ‘fundamentele rechten van de mens’. Maar, zeiden de deelnemers uit de westerse landen, studenten moeten zich als student en als studentenorganisatie afzijdig houden wanneer het gaat om het partijkiezen ten opzichte van politieke systemen of partijentegenstellingen - alsof deze systemen en tegenstellingen, zoals een Schotse student een keer zei zonder dat er verder naar hem geluisterd werd, niet in een handomdraai tot de geliefkoosde fundamentele rechten en waarden te herleiden zijn.
Intellectuelen hebben nog altijd de neiging zich boven de politiek verheven te voelen, zei minister Klompé als waarnemend minister van onderwijs bij de opening van het seminar. Wij denken bij politiek nog teveel aan ‘politics’, in de zin van onfatsoenlijk touwtrekken om de macht, zei professor Vlekke in de inleiding die hij voor het seminar gehouden heeft. (Hij vergeleek daarin ook de niet-westerse studenten van nu, wat hun strijdlust aangaat voor nationale onafhankelijkheid, sociale rechtvaardigheid en economische ontwikkeling, met de 19e eeuwse Europese student. Dat is een mode-vergelijking waarin het ‘wij zijn nog altijd een stap voor’ duidelijk zichtbaar ligt opgesloten. Het is een vergelijking die meestal slecht opgaat, zeker in dit geval als men denkt aan de 19e eeuwse Nederlandse student, die misschien een aardig mensentype was maar ook het toppunt van conservatisme.)
Deze waarschuwingen waren bij dit seminar - en niet alleen daar - misplaatst, want politiek betekende er nooit iets bedenkelijks, bijvoorbeeld het gebruiken van macht dat altijd met misbruik gepaard gaat, maar steeds iets edels, iets waartegenover geen mens zich gebrek aan belangstelling, laat staan wantrouwen kon veroorloven. Het begrip politiek verwees voor geen van deze studenten naar tweeslachtigheid, naar een conflict tussen belangen, naar de strijd tussen het gelijk van de conservatief en het gelijk van de progressief, naar de noodzaak van het compromis, ook tussen vuiligheid en fatsoen. Politiek betekende voor hen uitsluitend al wat wenselijk is: het heil der mensheid, de samenwerking van allen ten behoeve van allen, vrijheid-gelijkheid-rechtvaardigheid (alsof de moeilijkheid, het gegeven, niet is dat deze drie nu eenmaal niet in elkaars verlengde liggen).
Wie naar hen luisterde kreeg het gevoel of er voor hen buiten de politiek geen aardige dingen in het leven bestonden: geen eten zonder honger, geen drinken zonder dorst, geen kussen zonder of met liefde,