Hollands Weekblad. Jaargang 1
(1959-1960)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdKorte commentarenOnschadelijke kritiek?‘... De onverschilligheid voor de bisschoppelijke woorden is maar al te vaak een passieve vorm van verweer. Het is een merkwaardig gebruik in de kerk om de grootste absurditeiten en het onbegrijpelijkste dilettantisme weg te wuiven met het excuus dat de kerk nu eenmaal uit mensen bestaat. Ik vraag mij af waarom uit het mogen maken van fouten niet tevens formeel geconcludeerd wordt dat op die fouten mag worden gewezen. (-) Niets staat ten onzent zozeer bloot aan kritiek als... kritiek. Wie in de 2e helft van de 20ste eeuw hier in Nederland het in zijn hoofd haalt om in het openbaar een mening te geven, welke het Episcopaat misschien niet zou kunnen delen, kan rekenen op een lawine van de meest onbekookte ingezonden stukken, vol kreten van trouw aan onze bisschoppen, om van een veeg uit de pan bij de zondagspreek nog maar te zwijgen. (-) Nu werkt lektuur, waarvan a priori vaststaat dat zij vrijwel niet discutabel is, in het algemeen niet animerend...’ Dit zijn niet de schimpscheuten van een rancuneus afvallige, maar de oprechte kritiek van een toegewijd gelovige. Het blad waarin deze bezwaren geuit werden, was dan ook niet een antipapistisch pamflet, maar het onder R.K. auspiciën verschijnende ‘De Bazuin, weekblad voor geloofsverkondiging’ (Nr. 36, 20-6-'59). Voor die katholieken, die door de traditionele vernieuwingsvreemdheid van hun kerk met zorg vervuld worden, zal dit protest even hoopgevend zijn als het commentaar dat de Bazuin-redactie er op leverde: ‘... Is het niet zo, dat men zijn openlijke critische instelling gewoonlijk te snel opgeeft en in menig geval zelfs konformist?Ga naar voetnoot*) Het arrivisme is zó behaaglijk, dat velen de minder voordelige critische instelling er graag voor inruilen...’ Het is de vraag of incidenteel geuite kritiek symptomatisch geacht mag worden voor de meerderheid der gelovigen. Is dat inderdaad zo, dan nog staat het te bezien of protest iets vermag te veranderen aan de bestaande situatie in de R.K. kerk. Want het feit dat kritiek niet slechts getolereerd, maar ook aanvaard wordt, hoeft nog niet te be- | |
[pagina 10]
| |
tekenen dat er met hervormingen ernst gemaakt zal worden. De mogelijkheid bestaat namelijk, dat men van clericale zijde - psychologisch gezien waarschijnlijk niet ten onrechte - er op speculeert, dat de ‘protestanten’ zich al verhoord zullen wanen (en bijgevolg verdere agitatie achterwege zullen laten) wanneer zij alleen maar formeel in het gelijk gesteld worden. Zodoende zou dan toch alles bij het oude kunnen blijven. H.L. | |
Neo-antipapismeTerecht heeft Nieuwenhuys in zijn bespreking van dr. MeijersGa naar voetnoot*) biografie van Willem Anthony Paap (H.W. van 12 aug. j.l.) op het gevaar gewezen van legendevorming als bepaalde gegevens ontbreken of onvoldoende zijn en zelfs als ze, zoals nu in het geval van Paap, in overvloed voorhanden zijn. Hij noemt als voorbeeld van een nieuwe legendevorming de denigrerende kwalifikatie van Paap, die Greshoff op instigatie van dr. Meijer ten beste heeft gegeven, maar dat Greshoff onnozel parafraserend in Meijers voorstelling van zaken trapt zal niemand verwonderen die de erosie van diens kritische zin door de jaren heen heeft kunnen konstateren. Wel verbaasde het mij dat ook Nieuwenhuys zelf, die anders tot zo weloverwogen oordelen in staat is, nu een slordig gewogen steentje bijdraagt tot die nieuwe legendevorming rondom Paap. Hij zegt dat Paaps Jeanne Colette ‘druipt’ van antisemitisme en dat dit het Duitse antisemitisme is van de negentiger jaren, zoals dit later in Hitlers S.S. en S.A. zijn organisatievorm zou vinden. Ik ben het hier radikaal mee oneens en een dergelijke uitspraak zou van Paap binnenkort wel eens een voorloper van de nazi's kunnen maken, wat onverdiend en al evenzeer ‘legende’ is. Allereerst druipt Jeanne Collette niet van antisemitisme. De inleiding is antisemietisch van toon en bewoording, maar Paap heeft zelf verklaard dat deze na de voltooiing van de roman werd geschreven en geïnspireerd door een toen als bandillustratie gekozen karikatuur van de Franse tekenaar Bob. In de roman zelf komen joden en niet-joden, voor zover zij zakenman, bankier of politicus zijn, er even bekaaid af en alleen op de laatste pagina komt dan ‘de jodenbaronzwijnerij der eeuw’ nog even op dit allerminst fraaie tapijt, dat ik niet wil schoonvegen maar waarvan het toch nuttig is het patroon te herkennen. Wat hiervan antisemitisme is - en ik heb er bezwaar tegen deze nu zo anders geladen term zonder meer voor verschijnselen van toen te gebruiken - is ook niet het door Nieuwenhuys genoemde Duitse antisemitisme van de negentiger jaren. Voor zover deze stroming hier invloed heeft gehad is dit vooral het geval geweest na het verschijnen van Chamberlains ‘Grundlagen des 19ten Jahrhunderts’ in 1899 - Jeanne Collette is van 1896! - maar meer dan een chronologisch bewijs spreekt het verhaal zelf deze karakteristiek tegen. Als Paap dit ras-antisemitisme had aangehangen, had hij onmogelijk van de dochter van de jood Alex Collette het edelaardige, lieve, gevoelige, kortom smetteloze meisje kunnen maken, zoals hij haar nu in dit boek ter kontrastering van de schurkachtige vader heeft uitgebeeld (een kontrastering overigens die bij een fin de siècle-romantiek à la De Twee Weezen past). Zelfs de niet-joodse moeder zou dan voor deze smetteloosheid niet ‘verantwoordelijk’ kunnen zijn, want in het bedoelde soort antisemitisme moet het ras altijd zijn sporen nalaten. En nog sprekender, de grootste smiecht in dit boek is de praktizijn Matthieu, die de vuile zaakjes van Collette moet opknappen en die zo goed met zijn opdrachtgever op zijn joods kan ‘smoenzelen’. Maar van deze Matthieu wordt uitdrukkelijk gezegd dat hij ‘christen’ was - wat dr. Meijer verzwijgt - en hierom zou het boek net zo gemakkelijk anti-christelijk kunnen worden genoemd. Paaps ‘antisemitisme’ was niet het Germaanse ras-antisemitisme maar het voornamelijk uit Frankrijk overgewaaide sociale antisemitisme, dat toen overal in de radikale kringen en bij ons ook in de anarchistische rondom Domela Nieuwenhuis opgeld deed. Het zag de jood als exponent van het ongeremde kapitalistische winstbejag en de niets ontziende spekulatiezucht die voor de 2e helft van de 19e eeuw - de Gründerperiode! - kenmerkend waren. De jood als op macht belust parvenu ook, die door middel van zijn geld aan de sociale en politieke touwtjes kon trekken (Toussenels ‘Les Juifs, rois de l'Epoque’). Die jood treffen betekende het verafschuwde systeem treffen. Blijkt hij buiten het systeem of ‘bekeert’ hij zich, dan wordt hij niet om rasoverwegingen aangevallen. Hij is zelfs als bondgenoot welkom, zoals de praktijd der linkse partijen bewees. Jeanne Collette, dat gezien Paaps laag bij de grondse instelling eerder een pamflettistische dan een satirische roman is, gaat tegen dit type en van de intrigerende en konspirerende kliek rondom Colette maken zowel joden als niet-joden deel uit. Trouwens Colette | |
[pagina 11]
| |
‘is’ Wertheim in maar weinig opzichten, zoals Paap zich wat zijn andere modellen betreft ook alleen maar om de natuurgetrouwheid bekommerde als het om bijzaken ging die bepaalde verschijnselen typeerden. Zo'n ‘bijzaak’ is kennelijk de spekulatie-affaire der Santa Rosa's geweest, reëel en wat de konsekwenties betreft natuurlijk geruchtmakend. Paaps anarchistische kijk op het politieke bedrijf en dan misschien nog de rol die Wertheim veel vroeger in de Multatuli-commissie had gespeeld - wat hier geloof ik weinig ter zake deed en wat in het boek zelfs niet bij wijze van analogie ter sprake komt - stimuleerde Paap dan om ‘een’ Wertheim op het papier te zetten (waarbij het talent onvoldoende was om hem van het papier af te krijgen). Ik kan het niet goed begrijpen dat de anders zo scherpzinnige Nieuwenhuys dit over het hoofd heeft gezien en evenmin dat hij Meijer's van Frans Coenen overgenomen kwalifikatie van Paap als Zeventiger onder de Tachtigers een ‘vondst’ noemt. Want wat vooral bij het leven van Jeanne Collette opvalt is hoezeer de anti-Tachtiger Paap juist door de woordkunst is beïnvloed en hoezeer hij ook qua sentiment en instelling Tachtiger is geweest. De Tachtiger-sentimentaliteit en de Tachtiger-overspannenheid waren hem allerminst vreemd en de tegenstelling Zeventiger en Tachtiger, die nu toch wel weinigzeggend is geworden en nietszeggend als men er een negatief tegenover een positief waardeoordeel aan verbindt, is er in het geval van Paap hoogstens een pour besoin de la cause. Dr. Meijer's anti-Paapse zaak dan, die een vreemdsoortig verlengstuk is van het manifeste anti-Papisme der in hun Achilleshielen geraakte Tachtiger-idolen. J.H.W.V. | |
‘Laat je niets wijsmaken.’Dikwijls maakt zich een zekere neerslachtigheid van mij meester wanneer ik op weg naar het cabaret ben. Is het niet een gebrekkige toestand dat wij speciaal, voor een hoog entree en allemaal met elkaar naar de vakman moeten om een avond flink te kunnen lachen? Dat wordt er doorgaans tijdens het programma vóór de pauze, wanneer wij in de gelegenheid worden gesteld wat in te lachen, niet beter op. Maar in dit programma van Kan, ‘Laat je niet wijs maken’, is het voorprogramma beter dan gebruikelijk is, wat mij betreft, voornamelijk dank zij Maya Bouma, een bijzonder aantrekkelijke jonge dame. Zij voerde een parodie van een strip tease op, een soort tease strip tease, die in de eerste fasen tot mijn verrassing de strip dubbel zo effectief maakte als bij enkelvoudige tease. Jammer dat in de latere fasen al dat effect weer verloren ging doordat er ineens een solide nachthemd te voorschijn kwam, waarin zij zich geheel in dienst stelde van traan en moraal. De heer Kaps, wereldkampioen goochelaar, deed het heel mooi, de elegantste tricheur die men zich kan indenken. Niets maar dan ook niets aan hem was te vertrouwen. Hoewel hij kampioen van deze wereld is, leek hij er al niet meer helemaal bij te horen, eerder was hij de afgevaardigde van een watervlugge, supermondaine pokerplaneet. Dan is Kan in aantocht en de secretaris-generaal, de referendaris en hun dames, de zakenlieden, officieren en andere burgers rekken de hals om beter met zich te kunnen laten spotten. Ik vraag mij af waarom men juist vaak in nette kringen Kan het meest kan horen roemen. Is dat een soort afkoop? Kijk, wij zijn zo geciviliseerd en ook een beetje artistiek eigenlijk, dat wij met genoegen om onszelf gaan zitten lachen. Maar neen, zij lachen echt, uit de grond van hun hart. Natuurlijk, het ‘lege hoofd met een pluim’ is juist het andere. Van de tijdens het laatste oudejaarsavond-programma getroffen ministers vind ik de moedigste degene die, door een journalist naar zijn mening gevraagd, verklaarde dat de politieke grappen wel van een hoger peil hadden mogen zijn. Zo groot is de macht van Kan, dat men zich als publiek persoon wel drie maal zal bedenken voor dat men zijn grappen in twijfel zal durven trekken, vooral als ze op de ondervraaagde zelf waren gemunt. Maar had de minister geen gelijk? Kan is werkelijk niet altijd zo grappig, zeker niet als het om buitenlandse politiek of onze verdediging gaat. En zijn reactie op de reactie van de minister was wel van de goedkoopste soort: ‘Ha, ha, de minister vond dat mijn politieke grappen wel op hoger peil mochten staan.’ Waarom valt zo'n bezwaar toch altijd weer dadelijk weg en ga ik door met hem aardig te vinden? Ik weet het niet precies. Misschien ligt een sleutel in de uitspraak die te vinden is in de brochure bij het lopende programma: ‘Als conferencier heb ik tegenwoordig de grootste moeite om niet serieus te worden genomen.’ Dat is een uitspraak met een dubbele bodem. Hij is niet minder serieus dan andere goede spelers met woorden, al wil hij niet zo worden genomen. Op zijn slechtst wordt hij wel zo genomen - met dubbele bodem en al - op zijn best is hij in geen kistje te vangen, al zou men het willen. A.L.S. |
|