verneur Faubus' schijnsucces stelde velen korte tijd gerust, totdat het duidelijk werd dat het front van de strijd om het behoud van de rassenscheiding zich aan het verleggen was naar de rechtszalen. Toen ettelijke bij District Courts aanhangig gemaakte integratiekwesties in het nadeel van het zuiden werden beslist, werd men ongerust: wat kon men doen wanneer men zelfs de ‘eigen’ rechters niet meer kon ‘vertrouwen?’ Het antwoord was: uitstel, juridische kwesties slepende houden en ondertussen de bressen in de linies versterken.
De nieuwe taktiek was weinig overtuigend en had tot gevolg dat de twijfelaars, die eigenlijk niet zoveel bezwaar tegen een paar negerkinderen in de scholen hadden, zich steeds meer naar het kleine kamp van de voorstanders der integratie voelden overhellen. Tegelijkertijd voelden de liberalen onder de zuiderlingen dat de gebeurtenissen hun in het gelijk stelden. Het was in die tijd dat ouders van schoolgaande kinderen en andere supporters in Atlanta in het daglicht traden en HOPE Inc. oprichtten (Help Our Public Education), gericht op het voorkomen van de sluiting van de scholen, en dat in Little Rock zelf een beweging groeide die zich meer en meer tegen Gouverneur Faubus kantte.
Het gemodder in Little Rock was weinig inspiratief geworden, noch voor de rassenscheiders noch voor hun tegenstanders. Om die reden werd een rechtszaak in Norfolk, Virginia, in oktober-november verleden jaar de aandacht waard. Virginia's Gouververneur J. Lindsay Almond Jr., handelend op grond van een staats-(Virginia)-wet die de sluiting van openbare scholen beval in geval van integratie, stuurde in september 1958 ongeveer 10.000 schoolkinderen naar huis toen de Board of Education van Norfolk in overeenstemming met een gerechtelijk bevel zeventien negerleerlingen tot zes scholen toeliet. In november kwam de zaak voor een rechtbank van drie federale rechters, die de onmiddellijke toelating van de negerleerlingen gelastte.
Gouverneur Almond, die niet als een fervent rassenscheider bekend staat en die kennelijk op deze gelegenheid had gewacht, verklaarde toen in min of meer bedekte termen dat het ernaar uitzag dat de integratie niet langer te stuiten was. Het was een verklaring die hij zeker niet publiek had hoeven te maken, en de omstandigheid dat hij het wél deed bevatte dan ook een duidelijke hint in de richting van de andere zuidelijke staten. Dit ogenblik, deze verklaring, lijkt mij een van de belangrijkste in de geschiedenis van de integratie.
In Georgia scheen na Almond's uitspraak een soort ongelovige verbazing te ontstaan, die, gevoegd bij de onzekerheid die talrijke onderwijzers en onderwijzeressen voelden over hun emplooi wanneer de scholen in hun staat ook gesloten zouden worden, over het geheel genomen een stemming schiep van: ‘Well, als ze in Virginia er geen gat meer in zien...’ Een dergelijke atmosfeer moet eveneens in de overige zuidelijke staten waarneembaar zijn geweest; maar omdat Georgia een van de koppigste segregatiestaten is, was de nieuwe ontwikkeling van groot belang voor het kamp van de ‘integrationists’. Hoever Gouverneur Almonds strategie heeft doorgewerkt is moeilijk vast te stellen, maar het is van belang dat wanneer in september dit jaar de schooldeuren opengaan, er in Miami, in North Carolina, in Oklahoma en ook in Little Rock negerkinderen gezamenlijk met blanke leerlingen de klaslokalen zullen betreden waar dit verleden jaar nog niet mogelijk was.
Natuurlijk, er zullen wel weer berichten van ongeregeldheden in de kranten verschijnen, vooral uit Little Rock, waar dit jaar twee of drie middelbare scholen geintegreerd zullen zijn, maar er is vooruitgang te bespeuren. Schot zit er nog niet in (in Georgia, Mississippi, Alabama, South Carolina is alles nog netjes gescheiden), maar het belangrijkste is dat de zuiderling langzaam gaat begrijpen dat de segregatie niet vanzelfsprekend is, dat hij moet vechten om zijn geloof in een ‘traditie’ te verdedigen, terwijl het tot voor kort nog vrijwel onaantastbaar scheen.
In tegenstelling tot de zittingen van het Britse Parlement die tegen het eind van het zittingsjaar wat verwateren, zijn die van het Amerikaanse Congress altijd tot het laatste toe gespannen. Een van de redenen daarvoor is dat voorgestelde wetsontwerpen die weinig populair zijn tot het laatste ogenblik voor behandeling worden uitgesteld. In sommige gevallen hoopt men daarmee dan gebruik te kunnen maken van de vakantiestemming van de Congress-leden voor een gunstige uitslag, in andere gevallen wordt uitstel afstel tot de volgende zitting. Een veel gebezigde Amerikaanse parlementaire techniek voor uitstel is de filibuster: het doodpraten van de hangende stemming over het ontwerp. Deze techniek is de laatste jaren met succes door de afgevaardigden van de zuidelijke staten gebezigd in verband met Civil Rights wetsontwerpen, die ten doel hebben de rechten van de neger in de zuidelijke staten te versterken, vooral met betrekking tot zijn ongehinderde deelneming