Hollands Weekblad. Jaargang 1
(1959-1960)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Cultuurverval door specialisatie?
| |
[pagina 5]
| |
is de ‘werkelijkheid’ één doorlopende samenhangende kosmos, waarin ieder ding en ieder gebeuren een plaats heeft. ‘Nieuwe wetenschap’ kan voor hem dan ook alleen zo ontstaan, dat in de vaste orde der dingen een tot dusver voor zijn oog verborgen element ontdekt wordt. ‘Nieuwe wetenschap’ is voor hem ‘het weten van iets nieuws’, het is toevoeging van kennis aan wat men al had leren kennen. De onderzoeker is anders ingesteld. Niet ‘de werkelijkheid’ - hij zou geen antwoord kunnen geven op de vraag, wat daaronder moet worden verstaan -, maar de samenhang tussen verschijnselen ten opzichte van zijn menselijke activiteit aan de ene kant, en het menselijk doen en lijden aan de andere, vormen zijn object. ‘Wetenschap’ is dus voor hem ook niet één continu samenhangend geheel van kennis, maar al dadelijk in de wortel gesplitst in twee verschillende manieren van ‘zich verhouden tot’: verhouding tot andere subjecten en verhouding tot wat ook voor andere subjecten objecten zijn. De ontwikkeling van de wetenschap voltrekt zich onder zijn handen niet als een proces van kennisvermeerdering maar als ontplooiing van inzicht in zijn verhouding tot bepaalde verschijnselen. Was het referentiekader van de geleerde ‘de werkelijkheid’ en háár door onveranderlijke wetten bepaalde orde die steeds verder moest en kon worden ontsluierd, de onderzoeker hanteert als referentiekader een als zodanig ontworpen relatiesysteem, dat pogenderwijs gesteld en vervolgens getoetst wordt als een mogelijke bepaling van de verhouding tussen hemzelf en de bestudeerde verschijnselen. De geleerde is actief in het verzamelen van wetenswaardigheden, als hoedanig bij hem het bijzondere en unieke, het vreemde, nog niet eerder gezienen op de voorgrond staat. Hij vult er boeken en bibliotheken, rariteitenkabinetten en musea mee. Ten opzichte van het ‘gewetene’ is hij echter passief. Zijn taak ten opzichte daarvan is slechts het op te tekenen en door te geven. Wetenschap in die zin is gebouwd op een traditie van weten, waarbij de geloofwaardigheid van de informatiebron en het gezag dat de informant toekomt van centrale betekenis zijn. De onderzoeker weet met die verzamelingen en teboekstellingen van wetenswaardigheden (behalve als historisch curiosum, dat hem iets te zeggen heeft omtrent het type van geleerde als man van wetenschap) niet goed raad. Voor hem gaan de dingen pas leven, indien en voorzover hij ze met het menselijk handelen volgens bepaalde, steeds opnieuw pogender-, ja, in zekere zin spelenderwijs te stellen regels in verband kan brengen. Niet het uitzonderlijke, dat in de verzamelingen der natuurhistorici en volkenkundigen en in de beschrijvingen der ontdekkingsreizigers zo'n grote plaats kreeg, maar het reproduceerbare en herhaalbare (althans voor herhaalde waarneming onder verschillende omstandigheden vatbare) heeft voor hem betekenis, aangezien slechts dàt bestanddeel van een ‘geregelde’ verhouding van hemzelf tot de verschijnselen kan zijn. De geleerde vergaart kennis en ordent die. Hij doorziet die orde echter niet als eigen werk, beschouwt deze integendeel als ‘de’ orde, de ‘natuurlijke’ orde der dingen en neemt derhalve daartegenover de houding van toeschouwer aan. De onderzoeker blijft ook ten opzichte van de tot stand gebrachte orde actief, omdat hij zichzelf als (mede-) auteur daarvan herkent en zo steeds principieel voor de mogelijkheid van een andere ordening openstaat. Het‘nieuwe’ in het kenproces is voor hem niet telkens een nieuw, tot dusver ongekend element, brokstuk of gebied van ‘de’ werkelijkheid, maar in de eerste plaats een nieuwe ordening, een nieuwe mogelijke wijze om de verhouding tussen hemzelf en zijn gegevens te bepalen en daardoor ook nieuwe gegevens op het spoor te komen. Iedere vernieuwing van het gezichtsveld gaat zo gepaard met, wordt soms ingeleid door nieuw inzicht in de betrekking tussen de onderzoeker en het onderzochte. Ten opzichte van dit fundamentele verschil in oriëntatie en van methode van wetenschapsbeoefening heeft de gewoonlijk op de voorgrond geplaatste tegenstelling van universalistische en specialistische kennis slechts de betekenis van een bijkomstigheid, een neven-effect. Niet de zoveel mogelijk systematisch geordende samenhang van kennen en weten, maar de veel fundamentelere samenhang die ontstaat door verdieping van inzicht in het eigen kunnen en doen, niet de continue orde van het gekende maar de methode van onderzoek is thans bepalend voor het al dan niet bestaan van een eenheid van wetenschapsbeoefening. Nu valt niet te ontkennen, dat die eenheid niet volledig is, dat er ook in dit opzicht sprake is van specialisatie. Die verscheidenheid is echter, mits men haar juist verstaat, niet een verarming maar integendeel een verrijking. Mits men haar juist verstaat: mits men nl. zich er rekenschap van geeft dat de De tekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos | |
[pagina 6]
| |
onderzoeker bij het bepalen van die methode actief als ontwerper betrokken is en die verscheidenheid dus ook nog op zichzelf een bron van inzicht oplevert doordat men zich van daaruit beter een beeld kan vormen van het aandeel, dat de onderzoeker in de ordening der verschijnselen heeft. Ziet men dit echter over het hoofd, bekijkt men de ontwikkeling door de bril van de geleerde van het oude stempel, dan, maar dan ook alleen, brengt die ontwikkeling voor de cultuur niets dan verlies. In het nieuwe perspectief van de uiteenlopende specialismen ziet de mens - indien hij tenminste zien wil - zich opeens in een nieuw middelpunt geplaatst. Ditmaal niet het vaste middelpunt van het universum, waaromheen zon, maan en sterren hun onveranderlijke baan doorlopen, maar het bewegelijke middelpunt van zijn (veranderende) werkelijkheidsopvatting. Een middelpunt dat hij niet onmiddellijk kan grijpen, maar alleen in de weerkaatsing van de producten van zijn werkzaamheid kan localiseren - om er meteen (alleen al daardoor) ook weer uit te ontsnappen naar een ander punt. Als bewegelijke oorsprong van zijn activiteit blijft hij zelf onvatbaar, het is altijd slechts zijn voetspoor dat hij kan terugvinden. Volkomen zinloos zou die speurtocht dus zijn als het erom ging zichzelf te achterhalen. Het doelwit is echter niet de mens maar de verhouding waarin wij staan tot onze werkelijkheid in vergelijking met die van anderen tot de hunne. Het doelwit is de menselijke gesteldheid in zijn uiteenlopende historische verschijningsvormen om een dieper gefundeerde en daardoor universele verstaanbaarheid te bewerkstelligen van mensen voor elkaar. Mensen met verschillende culturen, verschillende werkelijkheidsopvattingen, verschillende sporen achter zich. De geleerde kan in principe ‘alles’ als kennis van de werkelijkheid in zich opnemen, omdat hij maar één mogelijkheid van werkelijkheid te kennen erkent: de zijne, d.w.z. die van mensen van zijn tijd, zijnwerkelijkheidsopvatting, zijn cultuur. Zijn universalisme ten aanzien van het gekende is geworteld in een extreem particularisme van de geest. Voorzover hij verschillen van werkelijkheidsopvatting niet eenvoudig negeert, worden zij afgedaan door iedere afwijking van de eigen norm als primitief, bijgelovig, barbaars of onnozel te qualificeren. Met wel heerlijke zelfverzekerdheid kon men vanuit die overtuiging de taak op zich nemen om de wereld te ontvoogden opdat anderen ons - en wij hen? - zouden leren verstaan.
Dat universalisme van de Westeuropese rede met zijn tot de Grieken terugreikende genealogie is van binnenuit doorbroken. Het kenbare is, van daaruit gezien, in een veelvoud van onvergelijkbaarheden uiteengevallen. Het verband tussen die grootheden is nu eenmaal niet direct, loopt niet onmiddellijk van het ene naar het andere, maar via de mens, zijn werkelijkheidsopvatting en actieve benadering van de verschijnselen vanuit die opvatting. Tot deze genuanceerde en relativerende centraalstelling van de mens hebben wij slechts kunnen komen door het rationalistische absolutisme ten aanzien van de werkelijkheid de rug toe te keren. Dat neemt niet weg, dat wij er via dat rationalisme met zijn aanspraak op en zijn vereiste van universele gelding zijn gekomen. Het de rug toekeren wil nu niet zeggen overspringen op irrationalisme, maar de aanspraak laten schieten om met het vereiste van universalisme waarlijk, nl. in de concrete historische situatie, ernst te maken. De openheid voor ‘nieuw weten’ van de geleerde was gebaseerd op strikte exclusiviteit van zijn gezichtspunt: één werkelijkheid, één systeem, één Rede. De openheid van de onderzoeker wordt gekocht met het prijsgeven van die op exclusiviteit berustende eenheid. Wie daarin verval ziet, kijkt slechts naar de peripherie, denkt zichzelf nog steeds als middelpunt van een universum waar hij slechts zijn blik op zou hebben te richten om het als een tafereel voorbij te zien gaan. Hij | |
[pagina 7]
| |
staat m.a.w. nog op het standpunt van de geleerde van het oude stempel. De onderzoeker daarentegen leert zichzelf te zien als mede-auteur van het draaiboek van de werkelijkheid, juist dank zij het feit dat hij een meervoud van mogelijke werkelijkheidsopvattingen erkent. Hij staat niet alleen open voor, maar is ook actief ingesteld op het vinden van nieuwe gezichtspunten van waaruit de verschijnselen tot werkelijkheid, tot 'n werkelijkheid gemaakt kunnen worden. Tegelijkertijd daarmee opent hij het gezicht op een nieuwe eenheid in de plaats van de oude gepraesumeerde kosmische wereldorde. Een eenheid, die niet van buitenaf ‘gegeven’, maar van binnenuit te realiseren is en dan niet alleen als een werk van de ratio, maar als de immer onvoltooide doelstelling van een zich met zijn volle gewicht in de waagschaal stellende, de geschiedenis als opgaaf aanvaardende mens. Dit perspectief te hebben geopend, is niet de minste vrucht van de zogenaamde ‘versplintering’ der wetenschap die in feite een verlossing is uit de ban van een absolutistisch rationalisme. Een verlossing daardoor ook uit de afgeslotenheid van de werkelijkheidsvisie der eigen cultuur, de eerste voorwaarde voor de mogelijkheid iets van anderen te ontvangen zonder hen te domineren. |
|