Nederland niet ingesteld op continubedrijven
Het ritme der etmalen en de industrialisatie
door E. Damen
In Nederland en als Nederlanders hebben wij een enorme hekel aan continu-bedrijven en aan het werken in ploegverband, waarbij afwisselend dag-, middag- en nachtdienst moet worden verricht. Het is niet een aversie van een bepaalde maatschappelijke stand of een tegenzin, die berust op religieuze overwegingen. De personeelsproblemen van de weinige continu-bedrijven laten het duidelijk zien: als natie zijn wij moeilijk af te brengen van een natuurlijk ritme in het etmalen. Maar het is ook mogelijk, zonder tegen de vaderlandse draad in te gaan, andere aspecten van de continubedrijven en van het werken in wisselend ploegverband onder de aandacht te brengen.
De mens, die steeds voorwaarts streeft, is niettemin geneigd om bij elke verwerving te denken, dat hij er nu is. Wij hebben dat gezien met de achturige werkdag. De ideale verdeling leek bereikt: acht uur werken, acht uur vrij voor alles wat met het individu samenhangt en acht uur slapen. Het is een natuurlijke zaak, dat men gedurende de duisternis van de nacht slaapt. De enige leemte in de structuur was, dat de winternachten lang en de zomernachten kort zijn. In de landbouw op het platteland werd daardoor naast het ritme van de etmalen het ritme der seizoenen in ere gehouden, hoewel in de gematigde noordelijke zones van Europa en Amerika de inrichting van het maatschappelijke leven de gedragingen van de landbouwers al enigszins doorkruiste met openingsuren van de boerenleenbanken en t.v.-programma's, beide overwegend in de avonduren.
Het ritme, dat in alle facetten van het leven en van het heelal terug te vinden is, heeft evenwel een tweeledige golfbeweging: eb en vloed, dag en nacht, inademen, uitademen, depressie, hausse etc. Met andere woorden, het fraai gevonden drieledige ritme van acht uur werken, acht uur slapen en acht uur vrij klopte niet helemaal in de maatschappelijke organisatie en zeker niet tijdens het weekeinde, dat tot bijna twee etmalen uitgroeide, waarmee het recreatieprobleem en dat der vrije tijdsbesteding zich begon aan te dienen. Bovendien heeft de concentratie van acht uur werken tussen 's ochtends acht uur en 's middags half zes allerlei problemen veroorzaakt. Niet alleen vervoerstechnische (dertig treinen veevervoer tussen Leiden en Den Haag en 130 onderbezette treinen de rest van de dag) of verkeerstechnische (tekort aan agenten), maar ook economische: toppen bij het electriciteitsverbruik, het waterverbruik, bevoorradingsmoeilijkheden in grote bevolkingscentra (benzine en margarine konden goedkoper zijn). Ten slotte - en dat is het zwaarste economische probleem dat tevens samenhangt met de industrialisatie van het land - het gebruik van de machines werd grotendeels eveneens beperkt tot de acht of circa tien uur overdag; het technische leven van de machines werd veel langer dan hun noodzakelijke economische levensduur: de machine, die bij een redelijke bedrijfsorganisatie praktisch geen rust behoeft, kreeg in de werkelijkheid meer rust dan de mens, want buiten de achturige werkdag is het in meeste fabrieken stiller dan in die tijd in de meeste huiskamers of in de recreatiegebieden.
Een volk, dat 24 uur per dag met zijn produktie bezig is, zal beter af zijn in materiëel opzicht dan een volk, dat slechts een derde van die tijd met zijn produktie aan de gang is. De hoofdpeiler van de materiële welvaart is nu eenmaal de produktie en bij die produktie staat - steeds zuiver materiëel bezien - de industriële produktie weer bovenaan. Wanneer men dan ook het gebruik der etmalen bekijkt van de industriële produktie uit, is dat ongetwijfeld een eenzijdig standpunt, maar ook één dat een positieve, zij het overwegend materiële kant van de