en beesjes en de mens daar midden, boven of onder. En het laatje goed dicht doen.
Het lijkt dan onbillijk dat ik de beunhazen in een ander vak toejuich. Maar als ik een salamander vind die zich niet gedraagt zoals staat in de goede boeken over salamanders, is die salamander geen beunhaas, maar deugen de goede boeken in dit opzicht niet.
Wat is het vak van Guépin? Voor zover ik me herinner Neerlandicus. Hij bestudeert dus o.a. dichters en dichtwerk zoals ik graag salamanders bekijk en bovendien - hij schrijft dat hij zich beroepshalve even bezighoudt met The White Goddess - behoort tot zijn vak de studie van godsdiensten, hun stichters, de geschiedenis.
Ik heb het eigenlijk al gezegd: Guépin heeft niet het recht om met zijn salamander Graves in discussie te treden; hij vergeet daarbij de wand van het aquarium.
Ik beschouw Graves als een dichter. Groot of klein doet er niet toe, zo min als bij salamanders. Graves beschouwt zich zelf en zijn soortgenoten als de dienaren van de White Goddess, waarvan hij ook naar mijn smaak een weinig aantrekkelijk plaatje geeft (zie bidprentjes). Hij beschouwt de meeste (of alle) vrouwelijke godinnen die rondom de Middellandse Zee zijn opgetreden als facetten van deze oergodin. Hij gebruikt om dit te staven argumenten die met enige intelligentie te ontzenuwen zijn. Jezus noemde zich de vervulling der profeten en in zijn stamboom zitten een bloemlezing Joodse Koningen. Wat kan men anders zeggen dan Amen of Nonsense tegen Graves, tegen de Grote Visser of tegen de Palingvisser?
Zoals gezegd: bewijzen zijn maar één sleutel tot het bewustzijn. Galmende praatjes openen weer andere zielen. De toon van Graves gaat ook mijn logisch lipslot voorbij, maar hij overtuigt me zoals zijn gedichten me overtuigen.
*
De dilettant en zijn bedrog, schreef Guépin. Maar wat is een dilettant? Ik ken enige mensen die musicus of schilder zijn; bovendien ben ik een veelvreter van niet-geromantiseerde kunstenaarsbiografieën. Wat me steeds weer opvalt is dat de kunstenaars zo weinig van hun vak weten. Natuurlijk verstaan ze hun handwerk en bezitten ze de eigenschap der creativiteit, maar op het gebied van weten van feitjes, jaartallen van voorgangers, zelfs in het formuleren van technische termen die op hun eigen bezigheid betrekking hebben, slaan ze maar een pover figuur bij de ijverige amateur.
De amateur weet er altijd meer van dan de vakman. Dit is zelfs zo zeer een ervaringsfeit voor mij, dat wanneer ik voor de naam van een kunstenaar Dr. of zelfs Prof. zie staan, ik automatisch de reactie voel opkomen van dat kan niet veel wezen: die man weet te veel. Van uit het oogpunt van Graves, dichter en naar eigen zeggen een soort priester, is Guépin niets dan een veelwetend dilettant. Weten is dan niets meer dan het in voorraad hebben van feiten, met een heel logisch kaartsysteem. Het is soms een deugd om te zien dat de keizer geen kleren aan heeft, soms is het een gezichtsgebrek.
Er zijn trouwens meer argumenten om ten opzichte van een grote visie detailcritiek niet direct doorslaggevend te achten. Er zijn in de geschiedenis van de natuurwetenschappen vele voorbeelden van grote visies, gebaseerd op onvoldoende of zelfs onjuiste gegevens, die later juist bleken, althans nog steeds aanvaard worden.
Anthoni van Leeuwenhoek kwam bij zijn gekijk door geslepen glaskralen tot de stelling dat alle stof, dood en levend, opgebouwd zou zijn uit kleinste deeltjes: globulen. Door later beter te kijken, of door beter geslepen kraaltjes, bemerkte hij dat zijn grote idee op gezichtsbedrog berustte. Hij was een zo betrouwbaar wetenschapsmens dat hij in het openbaar zijn globulenleer herriep. Zijn visie kreeg ruim een eeuw later weer vorm in de cel- en molecuultheorieën.
De wetten van Mendel zijn in hun algemeenheid niet juist en leken bovendien in zijn tijd makkelijk te bestrijden. Mendel zei b.v. dat wanneer de grootouders maar in één kenmerk verschilden, men bij de helft van de kleinkinderen beide grootouderlijke typen weer zuiver zou terugkrijgen. Een doodslaand argument leek indertijd dat wanneer mulatten met elkaar trouwden er nooit in hun nakomelingschap weer zuiver blanke en negerkinderen optraden. Tegenwoordig weten we al die bezwaren op te vangen en Mendels wetten, zo niet letterlijk algemeen juist, zijn de basis van de moderne genetica.
Tot slot nog dit: Hugo de Vries ontwikkelde zijn beroemde mutatie-theorie voornamelijk naar aanleiding van zijn ontdekking van de mutaties bij de Teunisbloem. Op zijn visie is de moderne evolutie-wetenschap gebouwd, maar de mutaties bij de Teunisbloem zijn al lang gebleken geen mutaties te zijn.
Mijn conclusie, die ik niet in elk geval zou willen verdedigen, is: een grote samenvattende visie wordt niet ontzenuwd door detailcritiek, maar blijft geldig tot er een betere visie komt. Waarbij natuurlijk de detailcritiek onmisbaar is als materiaal voor de volgende visie, etc.