that a stratified society, based on merit, is as objectionable in every human term as a stratified society based on money or on birth’.
Alle mensen zijn verschillend. De één heeft een voldoende voor intelligentie, de ander voor verbeeldingskracht, de één voor onmisbare preciesheid, de ander voor innemende slordigheid, de één voor bedrijfsorganisatie, de ander voor opvoeding van zijn kinderen. Maar daarmee is niets gezegd over een principiële ongelijkheid of over een principiële gelijkheid. Ik voel mij meer aangetrokken tot het ene soort mensen dan tot het andere, meer tot de (andere) ideeën van Ter Braak dan tot die van Williams bijvoorbeeld, maar het voortdurende gevaar bij deze voorkeuren is dat ik mijn subjectieve waardeoordelen omzet in stellingen waarvan de absolute geldigheid tegenover iedereen mag worden opgeeist, dat ik, met andere woorden, mijzelf en mijn vrienden aan de macht wil helpen, en dat ik van die macht gebruik zal maken om mijn vijanden een flink stuk van hun denk- en bewegingsvrijheid te ontnemen.
Ter Braak schrijft: ‘Wij weten niet, hoe en waar de elite de stilte zal scheppen, die door de radio van de natuur is afgegrist, tot in de stille boerendorpen toe’. Maar waarom zouden de mensen die de natuur verkiezen boven de radio meer recht hebben op waardering en bescherming, op de naam elite, dan de mensen die liever naar de radio luisteren dan naar het ruisen van de zee of naar het gekakel van kippen? Is het niet sentimenteel en conservatief wanneer iemand, in een betoog over de manier waarop de maatschappij het beste kan worden ingericht, stille boerendorpen verheerlijkt en dus blijkbaar lawaaiige arbeiderssteden verafschuwt?
Voor de wetgever - en wie zich bezighoudt met de vraag op welke manier een samenleving moet worden ingericht denkt zich daarmee in de positie van de wetgever - dienen alle burgers in principe gelijk te zijn. Dit principe van de gelijkheid-voor-de-wet hangt samen met de principes van de verdraagzaamheid
en van de eerlijkheid, en dat van de gelijkwaardigheid der voorkeuren. Pas wanneer men het over deze beginselen eens is, kan men gaan praten over individuele verschillen, over uitzonderingen op regels, over compromissen, over stille boerendorpen, in het kort over de praktijk der democratie. In die democratie bestaan vele hierarchiëen - van de kerken, van de afkomst, van het geld, van de intelligentie, van de partijpolitiek, van het leger, van de bedrijven, van de overheidsadministratie - maar juist doordat er vele naast en door elkaar heen bestaan, relativeren zij elkaar, en maken zij zo iets halfs als de praktijk der democratie mogelijk. Van de ene hiërarchie uit kan men de andere uitlachen en becritiseren.
Men kan zich ook buiten de hierarchieën proberen op te stellen, als toeschouwer, als dichter of als eenmansleger. Men kan dan, uit naam van de onderliggende democratische beginselen, waarschuwend of verdedigend optreden wanneer de toplagen der verschillende hiërarchieën gemene zaak met elkaar maken. Maar wanneer deze waarschuwers zich door hun afkeer van de bestaande gang van zaken laten verleiden plannen te maken voor het ‘beheren van de beschaving’ door één of twee nauw met elkaar samenwerkende elites, wordt het weer zaak de waarschuwers te kortwieken, desnoods vanuit een der vele bestaande, aan banden gelegde hierarchieën. Dan krijgt het weer zin eraan te herinneren dat een samenleving waarin de melkboer en de hoogleraar allebei maar één stem in het kapittel hebben, zo slecht nog niet is.
Ter Braak schrijft: ‘“De stembus heeft gesproken”, dat wil zeggen, dat ongelijke mannen en vrouwen met ongelijke gezichten en gedachten door een eigenaardige uitvinding van de christelijke cultuur op één dag worden afgerond tot de zuivere cirkelvorm van evenveel rode stippen. Niet hun blonde of bruine ogen, niet hun originele of platvloerse bespiegelingen over leven en dood, maar een grof mathematisch principe, toegepast op een onoverzichtelijke werkelijkheid, geeft dan de doorslag. [-] De afronding tot gelijkheid is geen doel van dit systeem, maar middel; doel zijn (of zouden moeten zijn) de mannen van het Regnum, de ware kiezers, de uitvoerders van de onuitvoerbare wilsbesluiten der gedifferentieerde massa, doel is (of zou moeten zijn) het regeren van die massa door haar talloze kleine opvattingen van menselijke waardigheid in balans te houden’.
Dit contrast tussen ‘mannen van het Regnum’ met verheven, originele en grootse denkbeelden en een massa met lage, plat-