Om een naam
In een van onze villadorpen staan aardige, nieuwe huizen in een rijtje om een plein, het Rozenplein. Men zou adembenemender namen kunnen verzinnen, maar nauwelijks toepasselijker. De hele zomer bloeien de rozen in de perkjes van het trottoir en op rozen ook schijnt er het leven gevestigd, dat elders vaak zo ingewikkeld is, rommelig, zo onnodig ruw of overdreven. Armoe en geploeter, ernstige ziektes, nu al doodgaan, dat is iets voor andere buurten. Aan het Rozenplein zijn de gezinnen jong en de mannen zonder uitzondering bezig aan een mooie carrière. Zie hen zaterdagmiddag in de weer met grasroller en knipschaar of bezig het te filmen: echt, officieel geluk in kleuren. Wie zal het verbazen dat zij als één man opstaan wanneer het andere leven daar met zijn vieze handen aan dreigt te komen? Je kan er niet vlug genoeg bij zijn. Werkelijk, ze hadden het over de telefoon gezegd: ‘Mevrouw, in Brieneroord bezorgen wij alleen op vooruitbetaling’. ‘Ja’, had ze natuurlijk dadelijk geantwoord, ‘maar daar horen wij helemaal niet bij. Wie denkt U wel dat ik ben!’. Toen hadden ze aan de andere kant gezegd: ‘Van die bloemennamen, dat is toch Brieneroord? Neen, mevrouw, het spijt ons, maar wij kunnen er niet aan beginnen.’
Onmiddelijk staakten de grasmachines hun nijver gesjirp, de mannen staken de koppen bij elkaar. Brieneroord, een zanderig buurtje van tramconducteurs, kleine kruideniers en Dreestrekkers. Zouden zij daarbij worden gerekend? Die stomme ambtenaren van de gemeente ook, dat hadden ze toch moeten zien. Het ligt hier vlak achter en ook allemaal bloemennamen. Maar wat zou je van die kerels verwachten, natuurlijk ook al rood.
Het werd een petitie aan het gemeentebestuur, met dringend verzoek om naamswijziging. ‘Prinses Beatrixplantsoen’, een aardige nieuwe naam, daar was iedereen het over eens.
A.L.S.