Moet het nu werkelijk?
Zojuist heeft mejuffrouw Klompé aan de Staten-Generaal een rapport aangeboden, getiteld: ‘De woonwagenbevolking van ons land sociologisch bezien’. Het is uitgebracht door het katholiek sociaal kerkelijk instituut en een aantal minder duidelijke instanties, aangeduid als provinciale opbouworganen. Terecht, zou men bijna zeggen, had het eerstgenoemde instituut de leiding van het onderzoek.
Zelfs gestoken in het grijze confectiewoordenpakje dat de geassocieerde sociologen hen voor de gelegenheid hebben aangepraat, blijven zij een aardig, eigenzinnig volkje vormen, de woonwagenbewoners. Over het tot stand komen van het huwelijk hebben ‘de desbetreffende personen’ hun eigen opvattingen, die sterk afwijken van die van de gevestigde samenleving. Nader aangeduid worden die niet in de samenvatting, maar ik twijfel er niet aan dat ze vrolijker zijn dan de onze. Bovendien blijken ze praktischer. ‘Van echtscheiding is slechts bij uitzondering sprake’, wordt geconstateerd. ‘Voor de kinderen is men in het algemeen zeer goed’, gaat het rapport verder en ‘het godsdienstig leven ordent de groep zelf op grond van eigen normen en waarden’.
Zo worden nog een aantal aardige trekjes opgesomd, die, zo al niet aantrekkelijker dan de onze, dan toch in het geheel niet verderfelijk zijn, zelfs niet uit het oogpunt van de tot oordelen geroepen sociologen. De voornaamste grief schijnt nog te zijn ‘dat de groep door de gevestigde samenleving als een hinder wordt gezien’, maar dat lijkt niet erg belangrijk zolang vrijwel alles wat zich aan de groep van haar eigen levensslaap onttrekt door de burgerij als hinder wordt ondervonden: profeten, rijkaards, vroege hengelaars en kunstenaars. Vragen wij ons trouwens niet af welk een hinder de woonwagenbewoners van óns ondervinden, genoeg blijkbaar om liever op reis te blijven.
Het kan niet anders: het rapport eindigt met aanbevelingen. ‘De overheid moet een beleid ten aanzien van de groep voeren’. Maar het moet gezegd worden dat zij het met kalme christelijke ijver willen aanpakken, dat gladstrijken van het slordige verschijnsel. De onderste laag van woonwagenbewoners willen zij meer ‘geestelijke en stoffelijke verworvenheden van de Nederlandse samenleving’ doen geworden en in ieder geval moeten wij ze in staat stellen netter te kamperen, geëigende woonwagenkampen dus. Kon het hier maar bij blij-