oordelen (‘waardeloos’, is dan hun oordeel). Bij weer veel anderen fungeert het inzicht in eigen onmacht als plank voor de sprong in het geloof aan God.
*
De Europese cultuur, minister Luns, de Telegraaf, alles bestaat uit onafscheidelijke plussen en minnen, uit Forster's goed-en-kwaad, in tegenstelling tot goed en kwaad. Grote, principiële verschillen tussen de mensen zijn er niet, maar wel kleine, altijd maar tijdelijk houdbare. Voordat wij wegzinken in de luie stoel (en in het vooroordeel) van de knikkebollende toeschouwer, die op losse gronden aanneemt dat plussen en minnen elkaar wel zullen opheffen, kiezen wij, op even losse gronden, voor het geloof in de kleine verschillen.
Een van de moeilijkheden bij de praktijk van dit geloof is de verleiding om kleine verschillen voor te stellen als grote, om gemakshalve de verdiensten van te licht bevonden en daarom tot tegenstanders uitgeroepen mensen over het hoofd te zien, en om gebreken van medestanders te snel te bedekken met de mantel der vriendschap. Een andere moeilijkheid is duidelijk te blijven en niet te verdrinken in de clausules. Een derde gevaar is dat de gelovige uit misplaatste bescheidenheid de kleine verschillen als nog kleiner voorstelt dan hij ze ervaart, en zo doende verzeilt in de categorie van de in- en uitpraters. Een vierde klip is de verwarring van de begrippen klein, onbelangrijk en vervelend. Hij moet de behoefte en de energie hebben om voor zichzelf vast te stellen of hij iemand een zes of een zeven zal geven voor daden en eigenschappen; hij moet zich kunnen opwinden over het verschil tussen 66 en 67 zonder te vergeten dat de twee getallen elkaar weinig ontlopen.
‘Hij moet, hij moet; hij moet niets, hou nu maar op met het uitdelen van leefregels’, roept het naast mij. Ik wou sussend antwoorden, maar ik bedenk mij tijdig dat ook dit verwijt een bevel inhoudt. De stand met mijn aanvaller, die zegt dat hij niet van moraliseren houdt, is dus gelijk.
K.L.P.