den in de Chelsea's en Greenwich Villages wonen waarheen Snow ze verwijst) zouden in dit verband, in zijn tegenstelling, een te verwaarlozen categorie zijn; ze mogen dan al invloed uitoefenen, maar missen de academische zetels en de examens om het profijt uit hun
‘lering’ getrokken, te controleren.
Maar er zijn waarschijnlijk meer litteraire intellectuelen van goeden wille dan C.P. Snow denkt, en die zouden andere dingen hebben willen horen dan hij vertelt. Zij hadden kunnen hopen dat iemand met een voet in elk van deze werelden, zoals Snow, precies zou weten waar de schoen wringt; zij mogen zich teleurgesteld voelen omdat hij niet strak redeneert, voorbijgaat aan prikkelende vragen en vaak futiele voorbeelden geeft.
Zo zegt hij: de ontdekking van Yang en Lee twee jaar geleden (de ‘contradiction of parity’) heeft begrippen als intuïtie en common sense op hun kop gezet, zoiets gaat toch iedereen aan en waarom heeft niemand dat gemerkt. Nu hadden alpha's ook al toen zij zo een en ander van de cybernetica hoorden, gedacht dat alle filosofen daar slapeloze nachten van moesten krijgen, maar hoeveel ‘scientists’ hebben - wat ze dan om aan Snow's overbruggingsverlangen tegemoet te komen, buiten hun vakpublicaties hadden moeten doen - op zulke consequenties gewezen? Het zal zeker hier en daar gebeurd zijn; ik herinner mij een stuk in de N.R.F. waarin L. Brillouin werkelijk vragen opwierp in verband met het denken in het algemeen, en ik hoorde over een van De Broglie, die verzekerde dat de cybernetica in het minst niet hinderlijk was voor het katholieke geloof. Maar de meesten waren, naar ik vernam, wel wijzer; ècht wel wijzer misschien, uit afkeer van dilettantisme. Toch zou men willen weten hoeveel natuurgeleerden zelf de consequenties trekken op gebieden die ‘iedereen aangaan’. Er zijn vele ongodsdienstige physici, zegt Snow, maar ook vrij veel godsdienstige, increasingly so among the young. Heeft dat nu te maken met de contradiction of parity, zou men willen horen, of wijst het op schotjes en afgeperkt denken binnen die wetenschappelijke breinen? (Een afzonderlijke cultuur is het wel, meent Snow, met gemeenschappelijke houdingen, maatstaven, gedragspatronen.) Het is een plezier over dit alles Ter Braak's bespreking van Einstein's Mein Weltbild te herlezen (in Het Tweede Gezicht).
Wanneer men een amateur zou noemen iemand die met zoveel mogelijk juiste gegevens zijn eigen critische vermogens zou willen thuisbrengen in de denkwereld van zijn tijd, dan krijgt zo'n amateur vandaag de dag weinig kans, en het is de vraag of C.P. Snow een oplossing voor hem weet. Aan gecultiveerde lieden die hem ergeren met hun spot over het litterair analphabetisme van sommige natuurgeleerden, vraagt hij wel eens wie van hen de tweede wet van de thermodynamica kan beschrijven, om dan te triomferen met ‘dat is anders hetzelfde als: hebben jullie wel eens iets van Shakespeare gelezen?’ Ook vindt hij het al te negatief dat deze gestudeerden niet weten wat een gereedschapswerktuig is en hoe een knopenfabriek werkt. Ook de romans lijden daardoor armoe, zegt de auteur, die toch zelf in zijn serie Strangers and Brothers op overtuigende wijze milieus uitbeeldde, alleen voor insiders vertrouwd. Volgens deze maatstaf zou Turgeniev tot Rusland beperkt hebben moeten blijven omdat de rest van de wereld de samovar niet gebruikte.
*
C.P. Snow heeft natuurlijk gelijk. Wij zouden meer van de ‘stand’ der physica moeten weten; maar moesten wij dat soms niet van de psychologie, de anthropologie, de biologie e.t.q.? Wie geeft ons daarvoor ieder jaar een sabbatical month? Ik denk mij een zekere A. in (liever dan ‘ik’, omdat dit voornaamwoord opnieuw haïssabel dreigt te worden door veelvuldig, hoewel vaak mismoedig gebruik), van aanleg, opvoeding en voorkeur bij de humaniora thuishorend, die graag zou willen weten wat er in het bewustzijn van zijn intelligente tijdgenoten, dus ook van de ‘scientists’, omgaat. Er zijn er stellig velen zoals A. Had A. een knopenfabrikant onder zijn vrienden gehad, dan had hij Snow's vermaning niet afgewacht en was de fabriek gaan bekijken, niet in de illusie dat zijn knopen daarna nog zinvoller zouden zijn dan ze al waren, maar omdat het bijna altijd interessant is om iemand over zijn vak te horen praten. A. wil zich ook de tweede wet van de thermodynamica laten uitleggen; er is een hele kleine kans dat hij er iets van begrijpt, een nog veel geringere dat hij het de volgende dag zou kunnen navertellen (maar dit zijn alleen maar psychische remmen, zegt men). Maar zelfs als dat lukte, wat doèt A. dan verder met die tweede wet? Zich ongelukkig voelen, want als A. eenmaal zijn alpha-schuchterheid heeft afgelegd, dan zal ook alleen de meeste complete voorlichting zijn honger kunnen stillen. Hij weet immers - het zijn sommige branches van de humaniora die het hem hebben geleerd - dat het wereldbeeld volgens de stand-der-wetenschap van zijn tijd, gekend of niet, begrepen of niet, doorwerkt tot in de wijze